DE FAMILIE en haar MAATSCHAPPELIJKE SITUATIE

door Maurice Ryckaert
 

Het napluizen van alle dokumenten nopens de familie Ryckaert, zoals daar zijn, staten van goed, wezenrekeningen, wettelijke passeringen, schenkingen, legaten, testamenten, verkopingen bij dekreet, uitgrotingen, verdelingen, verkavelingen, schenkingen, ommestellingen, landboeken, kadastrale leggers e.a., zou het ons mogelijk maken de maatschappelijke standing van de verschillende gezinnen Ryckaert, van oudsher tot heden toe op de voet te volgen.  Dit zou echter enorm veel tijd en moeite opeisen en wellicht evenzeer tot onaangename als verheugende vaststellingen leiden.  Bij de gezinnen Ryckaert is het zeker niet anders verlopen dan bij vele andere families, waar tijden van welstand en verval elkaar opvolgden en soms heel snel.  Om niemand te kwetsen, hebben wij ons beperkt tot een oppervlakkige schets van de maatschappelijke situatie vanaf de oudste generaties tot aan het einde van de 18de eeuw.

Uit onze studie is wel gebleken dat de meeste gezinnen Ryckaert vanaf de 16de eeuw, de periode waarin wij ze voor het eerst hebben ontdekt, tot op het einde van de 18de eeuw, bijna allemaal zeer bezittende landbouwers waren en soms belangrijke ambten bekleedden.

Van 1632 tot 1639 was Judocus Ryckaert, filius Adriaan en Francisca Plasschaert en gehuwd met Elisabeth De Coorebyter, wonende in de Peperstraat te Eeklo, schepen van Eeklo.  Tussen 1637 en 1639 werd hij in die funktie vervangen door zijn broer Adriaan, die zijn vader als pachter van het Groot Goed in den Busch had opgevolg en gehuwd was met Judoca Baert.  In 1639 hernam Judocus dan opnieuw zijn schepenfunktie tot in 1655 met enkele tussenpozen van inaktiviteit.  Lieven Ryckaert, zoon van Adriaan en Judoca Baert en man van Ghislena De Croock was van 1659 tot 1661 en van 1673 tot 1675 was schepen te Eeklo.  In 1687 wordt Judocus Ryckaert, filius Adriaan en Judoca Baert en gehuwd met Joanna Vande Kerckhove, schepen te Eeklo en blijft dit gedurende twee jaar.  Te Waterland-Oudeman was Charles Ryckaert, die gehuwd was met Barbara Van De Velde en nadien mat Catharina Volckaert, schepen geweest van 1566 tot 1571 en nadien burgemeester tot 1579.

Wat echter heel vaak gebeurde was, dat sommige leden van de familie, die omwille van hun bezittingen tot de "grote gelanden" behoorden, hierdoor een zekere medezeggingsschap kregen in het bestuur van de gemeente en zeer dikwijls door de wethouders werden aangeduid om deel uit te maken van een soort kommissie, die onder de kandidaten de schepenen mochten helpen aanduiden.  Onder hen komen wij de namen tegen van Lieven, Charles Cornelis en Judocus in de tweede helft van de 17de eeuw.

Het was vroeger het gebruik, dat vooraanstaande personen, die zowel in de burgerlijke als in de kerkelijke instellingen een voornaam ambt vervulden, na hun overlijden in de parochiekerk werden begraven.  Dit is ook meermaals het geval geweest voor leden van de familie Ryckaert, die zowel in de kerk van Eeklo als in deze van Waterland-Oudeman, van Sint-Laureins en in andere dorpskernen uit het omliggende hun eervolle en piëteitsvolle rustplaats kregen.  Meestal staat dit in hun overlijdensakte vermeld, wat wij ook in onze studie hebben gedaan.

Sommige leden van de familie Ryckaert, evenals van hun aangehuwde families, waren "inzetene" of "afzetene" keurbroeders of keurzusters van Eeklo, naargelang ze al dan niet binnen de stad woonden.  Dit keurbroederschap hadden zij verworven door geboorte, door erfenis of door het betalen van een bepaalde som geld.  Wanneer iemand keurbroeder was geweest, kregen zijn of haar nazaten ook dit statuut.  Het voordeel van dit keurbroeder- of keurzusterschap - in andere plaatsen ook wel laetschap of poorterschap genoemd, bestond hierin, dat de titularis vrijgesteld werd van bepaalde financiële lasten en verplichtingen aan de dorpsheer, o.a. de vereffening van het "beste hoofd" of "beste kateil", dat inhield, dat de dorpsheer, na een sterfgeval, een stuk van de nalatenschap voor zich mocht opeisen.  Dit had voor de titularis en vooral voor zijn erfgenamen een niet te onderschatten financieel voordeel bij de vereffening van de nalatenschap, want de dorpsheer nam doorgaans een waardevol stuk uit de veestapel of uit de huisraad, waarvan meestal de tegenwaarde in klinkende munt moest betaald worden.  Soms bracht dit keurbroederschap wel eens moeilijkheden met zich, vooral wanneer de keurbroeder of keurzuster "afzetene" waren, t.t.z., niet binnen het rechtsgebied van Eeklo zelf woonden.  Zo vonden wij in het stadsarchief van Eeklo, twee lijvige bundels met betrekking tot een langdurig en vinnig proces (1729-1754), dat was aangegaan door Karel Van Damme, gehuwd met Jacoba De Grave, weduwe van Adriaan Ryckaert, omwille van een keurbroederschap en het auditierecht en het passeren van de staat van goed na het overlijden van Jacoba, dat plaats had in Kaprijke.  Dit proces, waarvan de inhoud en het verloop in ons werk te lang zou uitvallen, kwam, nadat het tussen de schepenen van Eeklo en deze van Kaprijke niet tot een vergelijk was gekomen, voor de Raad van Vlaanderen, het hoogste gerechtshof van onze kontreien en nadien zelfs voor de Hoge Raad te Mechelen, het hoogste gerechtshof van het land.

Wat ons bij de analiese van de verschillende dokumenten met betrekking tot de gezinnen Ryckaert sterk opviel was, dat veel leden van de familie deze dokumenten eigenhandig met hun handteken of met een specifiek merkteken onderschreven en bekrachtigden, wat er duidelijk op wijst, dat de meesten onder hen school hadden gelopen of privaatlessen hadden genoten.  Van sommigen zijn wij daar zelfs zeker van, door het terug vinden van rekeningen waarop verschuldigde bedragen voorkomen aan schoolmeesters.

Onze voorouders waren boeren.  De landbouw was hun leven en hun bestaan.  De eenzame hofsteden, wijd verspreid in het vette polderland en deinend als veilige arken Noach op een golvende zee van reuzelend koren of zachtgroene, glooiende weiden, waar de vergezichten de horizon raken, vormden het enige dokor waarin zich het toneel van hun hard maar onafhankelijk bestaan afspeelde.  In hun bloed gonsde het lied van de ploeg en de zeis.  Zo hebben de gezinnen Ryckaert zich gedurende meer dan drie eeuwen van geslacht tot geslacht en meerdere generaties lang, aan hun beroep vastgeklampt, wat een sprekend bewijs is van hun taaie koppigheid en schier onuitputtelijke wilskracht.  Zij waren het symbool van leefbaarheid, levensenergie, wijs beleid en familie-traditie.

Wij mogen de gezinnen Ryckaert gerust als voorbeeld stellen voor meerdere landbouwfamilies uit de polderstreek, omdat zij onder de eersten mogen gerekend worden die aan het ontstaan ervan hebben meegewerkt.  Hun taaie wilskracht en hun niet aflatend doorzettingsvermogen zullen bij de bedijkingen en de strijd tegen de steeds opdringerige zee kenmerkend zijn geweest.  Het is mede aan hen te danken dat tegen de woeste vloedgolven hoge dijken werden opgeworpen, waarachter nadien vruchtbare akkergronden werden aangelegd en tal van hofsteden oprezen, waar de gezinnen zich hebben neergezet en een rijk bestaan hebben opgebouwd.  Zij waren vreedzame landveroveraars, zonder geweer noch geweld, maar met de ploeg en de zeis en het vreedzame, wijdse gebaar van hun zaaiende hand.

Wat de polders nu zijn en hoe ze zich thans in al hun bruisende schoonheid en vitaliteit aan ons vertonen, is voor een zeer groot deel te danken aan de geslachten Ryckaert.  Dat zal trouwens uit onze studie overduidelijk naar voren komen.

In de stille kerkjes, waarvan de oudste door de herhaalde stormvloeden werden verzwolgen om nooit meer te herrijzen, of in deze die nu nog bestaan, evenals op de stille kerkhoven daar omheen, rusten nu hun moeie lichamen, zwijgend en geduldig wachtend op hun heropstanding.

De Ryckaerts waren stuk voor stuk gegoede landbouwers, die ettelijke gemeten land onder de ploeg hadden.  De meesten waren eigenaars van hun uitgestrekte hofsteden en landerijen, die zij door hun huwelijken met leden van andere bezittende families nog wisten aan te dikken.  We zien in de belastingrollen van de 16de en 17de eeuw, dat ook de families De Coorebyter, Dherckers, Roegiers, Van Vlaenderen, De Wispelaere, De Croock, Van Ooteghem en andere meer, waarmede de Ryckaerts verwant waren, eveneens tot gefortuneerde landbouwersfamilies uit Eeklo en het omliggende behoorden.

De meesten bewoonden niet zelf hun hofsteden, maar verhuurden die aan andere landbouwers, terwijl ze dan zelf gingen boeren op een van de grote pachthoven die eigendom waren van geestelijke stichten of van stadse patriciersfamilies en gelegen waren ten noorden van Eeklo of in een van de polderdorpen.  Noemen wij: het Groot Goed op den Busch, Het St.-Jansgoed of het Goed ter Moere in de St Jansdreef, het Aalstgoed en het Goed Altena te Adegem-Veldekens, het Goed ter Kruisen te Kaprijke e.a., die allemaal gedurende een periode door gezinnen Ryckaert werden bewoond en bewerkt.  Wij komen er ten gepasten tijde nog op terug.

Het geval deed zich vaak voor, dat erfgenamen, die bij de uitgroting of verdeling, goederen ven de andere erfgenamen overnamen, hiervoor deze verworven eigendommen met zware hypothecaire renten lieten belasten, waarvan de jaarlijkse aflossingen, samen met de verlopen intresten, zeer hoge uitgaven vergden, die in sommige ongunstige jaren moeilijk of helemaal niet af te lossen waren.  Sommigen geraakten hierdoor in dusdanige wanbetalingen, dat de geldschieters, om zich veilig te stellen, tot de rechterlijke verkoping van de hypothecaire goederen overgingen, met het tragisch gevolg, dat de hypotheeknemer sterk verarmde of zelfs helemaal ten onder ging.  Wij zullen verder zien dat ook onder de gezinnen Ryckaert zulke situaties voorkwamen.

Sommige gezinnen Ryckaert zijn dus op betrekkelijk korte tijd van zeer bezittende landbouwers, tot kleine keuterboerkens en zelfs tot de lage werkende klasse gedaald.  Daarvoor moeten niet alleen de hogergenoemde hypothecaire schulden aansprakelijk worden gesteld, ondermeer, het wanbeheer van het bedrijf, de verkavelingen, verdelingen en uitgrotingen van de goederen na een overlijden en niet het minst de opeenvolgende troebelen en oorlogen van de 16de en 17de eeuw, die onze landbouwers grote overlasten bezorgden.  Maar vooral de verdelingen van de nalatenschappen waren de grootste oorzaak.  Verkavelen of uitgroten stond gelijk met verarmen.  Het was niet uitzonderlijk dat een groot landbouwkompleks in een paar decennia totaal te niet ging.  Het was namelijk voldoende dat bij het overlijden van één van de ouders, de kinderen hun rechtmatig erfdeel opeisten, om een bloeiend bedrijf in menigvuldige kleine percelen te doen splitsen.  Wanneer er in het sterfhuis voldoende kontante penningen voorhanden waren, kon men de erfgenamen uitkeren of uitgroten om een al te grote versnippering van de erfgoederen te voorkomen, maar de onstabiele en ongunstige economische toestand van de 17de en 18de eeuw, maakte deze nagenoeg enig gezonde ingreep onmogelijk.  Aangezien de ongunstige situatie door verkavelingen gecreëerd, aan geen der partijen voordeel bood, werd over het algemeen getracht om het totaal bezit zolang mogelijk in stand te houden, zeker wanneer de erfgenamen nog minderjarig waren.  Normaal hield een gezamelijk beheer enkele jaren stand en hoe rijker de families waren, hoe langer in gemeenschap beheerd werd.  Bij de familie Ryckaert kwam het zeer frekwent voor, dat na het overlijden van een van de ouders, de erfgenamen nog lang in gemeenzaamheid bleven van de onroerende goederen.  Bijna altijd komen wij in de staten van goed en vooral in de wezenrekeningen de melding tegen: "een derde deel in een stuk land, waarvan de andere delen de overige erfgenamen toebehoren".  Het gold vanzelfsprekend niet altijd een perceel land, maar ook een hofstede en het ging niet altijd om een derde deel maar eveneens om 1/5de, 1/6de en zelfs om 1/18, naarmate het aantal erfgenamen.  Pas later had de eigenlijke verdeling plaats met een unaniem en uitdrukkelijk verlangen door al de partijen; "omme niet langher in ghemeensaemheyd te blyven".  Zelfs bij de verdeling van de nalatenschap, werden vaak één of meer kavels aan meerdere erfgenamen toegewezen en werd het verschil in waarde onderling in penningen uitgekeerd.  Het gebeurde wel meer dat een verworven goed nadien aan een mede-erfgenaam in huur werd gegeven enkel en alleen om de volgende erfenis veilig te stellen.

Het merendeel van de gezinnen Ryckaert zijn landbouwers gebleven tot aan het einde van de vorige eeuwwisseling en sommigen zelfs tot op onze dagen.  Op het einde van de vorige eeuw hebben nochtans velen onder hen de ploeg voorgoed afgehaakt en zijn nadien de weg van de nering en het ambachtsambt ingeslagen, in welke branche zij meestal een hoge sport van de maatschappelijke ladder hebben bereikt.

Bij het uitrafelen van de boedelbeschrijvingen en andere dokumenten hebben wij vastgesteld, dat er in de boerengezinnen Ryckaert maar weinig spinnewielen en geen weefgetouwen aanwezig waren en geen grote hoeveelheden spinklaar vlas, zodat het duidelijk is, dat in deze gezinnen nauwelijks gesponnen en zeker niet geweven werd, in tegenstelling tot de meeste boerengezinnen uit onze streek, die tijdens de stille seizoenen en vooral tijdens de wintermaanden, het spinnen en weven als hun voornaamste bijverdienste beoefenden.

In deze genealogische studie hebben wij alleen naar de maatschappelijke positie van onze voorouders gepeild en deze zeer voorzichtig en mondjesmaat aan het licht gebracht.  Nadien zijn wij wat zwijgzamer geworden, in zake bezittingen en functies, vooral vanaf de 19de eeuw, wanneer wij ons zijn gaan beperken tot meer algemene gegevens over bezit en funktie, die ons weliswaar vaak tot fierheid stemden, maar zeker niet tot hoogmoed hebben gedreven.  Wij herhalen het; wij hebben in ons werk over de familie Ryckaert niemand uit hovaardij vooruitgeschoven of op een ivoren toren geplaatst, maar zeker ook niemand willen kwetsen of negeren.

Om aan onze studie het cachet van een familiegeschiedenis te geven, hebben wij toch, voor wat de takken betreft die tijdens de 16de, 17de en 18de eeuw de polderstreek en Eeklo hebben bewoond, wat meer aandacht geschonken aan hun maatschappelijke standing.

Als uitgesproken polderboeren in de wieg gelegd, zijn de Ryckaerts gedurende de periode die wij in deze studie behandelen, hun beroep en geboortestreek zeer lang trouw gebleven.  Het boerenbedrijf en de polders waren hun grote liefde.

Wortel geschoten in Sint-Laureins, waar wij in de eerste helft van de 16de eeuw zekere Adriaan Ryckaert met zijn gezin aantreffen, hebben drie gekende kinderen, Charles, Thomas en Maria en waarschijnlijk een Adriaan die uit het tweede huwelijk van Adriaan zou geboren zijn, hun geboortedorp verlaten en uitgeweken naar Waterland-Oudeman, dat omstreeks 1504 als dorp werd gesticht, nadat de familie Lauwereins het gebied had bedijkt en op de zee had herwonnen.

Omstreeks 1580 trad laatstgenoemde Adriaan, filius Adriaan, die vermoedelijk rond 1556 te Sint-Laureins of te Waterland-Oudeman was geboren, te Eeklo in het huwelijk met Francisca Plasschaert en ging zich te Eeklo vestigen op het Groot Goed, een pachtgoed van meer dan 100 bunder, gelegen in het gehucht De Waai en eigendom was van het Rijke Gasthuis te Gent.  Daar en in de onmiddellijke omgeving zijn de nazaten bijna twee eeuwen lang gebleven.  Sommigen onder hen hebben nadien een gezin gesticht te Sint-Laureins en in Watervliet, waar hun nageslacht sterk uitgroeide.  In 1780 week een zekere Petrus Ryckaert van Sint-Laureins naar Adegem uit en werd er de stamvader van een overtalrijk nageslacht, waarvan een groot deel zich in het eerste kwart van de huidige eeuw in andere dorpen uitzaaide, maar die tot op heden aldaar nog te vinden is.

De tijd en de omstandigheden hebben de Ryckaerts nog niet uit onze gewesten verdreven, want overtalrijk zijn de nazaten die er nu nog leven en werken.

Volgende blz:
Een peiling naar onze vroegste voorouders

Top van deze blz.
Onze Ryckaert welkomblz
Inhoudstafel  -   Zoek-bladzijde

U heeft een aanvulling, een commentaar, een foto of een verbetering ?
Neem dan aub contact op met ons !

MijnPlatteland homepage
MijnPlatteland homepage

Copyright Notice

Meest recente bijwerking :  14/08/2022