Uit tijdschrift "Ons Meetjesland", 1979, 12de jaargang, nr. 1

EEKLOSE  BAKKERS

VECHTEN  VOOR  HUN  BESTAAN!

Sluikwerk en favoritisme ondermijnen de bakkersnering (1)

Naar het midden van de 17de eeuw was tengevolge van het voortdurende oorlogsgeweld dat Vlaanderen teisterde, de economische toestand ver van rooskleurig.

Om uit de greep van het pauperisme te blijven werd door de "durvers" een zwarte handel op touw gezet, die zich in hoofdzaak toespitste op de meest noodzakelijke levensmiddelen.  Brood, dat toentertijd nog veel meer dan nu van primordiaal belang was voor de massa, kreeg vanwege zijn relatief eenvoudige bereidingswijze, dan ook een meer dan gewone belangstelling van diegenen die een centje in 't zwart wilden bijverdienen.

Begin mei 1646 hadden de inbreuken op de voorrechten van de bakkers te Eeklo zulkdanige vormen aangenomen, dat men die nog onmogelijk over het hoofd kon zien.

Op 15 mei staken "de heuversten, gheswoornen, auderlynghen ende supposten" van de bakkersnering de hoofden bijeen om de nefaste toestand rond hun ambacht eens van nabij te onderzoeken.

Als voornaamste oorzaken voor het terugvallen van de broodverkoop en de verzwakking van de bakkersnering verwees men naar de vele ingezetenen, die zich schuldig maakten aan sluikbakken en het verkopen van dit brood binnen de stad.

Anderen waren reeds zo driest brood in te voeren uit Gent, om het hier te verkopen.

Terwijl binnen de schoot van de nering de misbruiken al niet geringer waren.  Zo was het bekend dat lieden tot de nering toetraden, zonder daartoe echt bekwaam te zijn.  Na amper vijf à zes maanden bij een meester gewerkt te hebben, wisten zij als vrienden van gezworenen van de nering, de "preuvemeesters" zo te manipuleren, dat ze de vereiste toestemming bekwamen om het ambt van bakker te mogen uitoefenen... en dit natuurlijk tot scha en schande van de nering !

Om deze mistoestanden, die weleens het lot van de nering zouden kunnen bezegelen, tot in de kiem te smoren, werd de aanklacht rechtstreeks doorgespeeld naar hoger echelon.

Niet voor niets hadden de bakkers bij hun rekwest een pasklare oplossing gevoegd, die onder andere inhield dat men de "stille backers" zou beboeten met twee pond groot, terwijl het aanwezige brood en de desbetreffende vormen zouden aangeslagen worden.

Het verbeurd verklaarde brood zou verdeeld worden onder de armen van de bakkersnering.

Strengere straffen wenste men tegen de invoerders van brood uit het Gentse.  Naast het verlies van hun koopwaar, wachtte hen een gevangenisstraf.

Voor de gezworenen, die op fraude betrapt werden, vroeg men een boete van 50 gulden, terwijl de op onrechtmatige wijze toegetredenen "eeuwelyck" uit de nering gesloten werden.

Reeds op 29 mei 1646 liet hoogbaljuw A. van Luythen de Eeklose magistratuur weten dat hij het rel(west van de nering in zijn totaliteit onderschreef.

Gelet op het advies van de hoogbaljuw, vaardigden de schepenen op 2 juni 1646 een politieke ordonnantie uit, in de geest van het gevraagde, die de instandhouding van de nering moest waarborgen.

Een ontoereikend bakkersloon... (2)

De tijden zijn wel wezenlijk veranderd !  Wanneer heden een broodprijsstijging aangekondigd wordt, - en die zijn er veelvuldig - blijft de grondstofprijs nagenoeg ongewijzigd en wordt de opslag gewettigd door de stijging van de produktiekosten, waarin het arbeidsloon een belangrijke faktor vertegenwoordigt.

Vroeger was het net andersom.  Toen was de broodprijs rechtstreeks afhankelijk van de grondstoffenmarkt.  Aangezien men over geen grote graanreserves beschikte was de afloop van een oogst de determinerende faktor in de prijsbepaling.

Het "broodloon" of "bakloon", dat tevens de winst van de bakker inhield, bleef soms een eeuw en meer ongewijzigd (3).

Het hoeft derhalve niet gezegd dat naarmate de stadskas meer en meer offers ging vergen van de ingezetenen, in hoofdzaak omwille van de opeenvolgende beden van de vorst, de bakkers vrij vlug in financiële moeilijkheden kwamen.

In 1776 was hun toestand dermate onhoudbaar geworden dat aktie noodzakelijk was.

Binnen de week trok men te rade bij de grote broers uit Gent en Brugge, om de evolutie van hun broodloon na te gaan.

Het dient vooreerst gezegd, dat de prijzenpolitiek toen nog binnen de eigen kleine leefgemeenschap geregeld werd, vandaar ook de diversiteit tussen deze steden en Eeklo.

Gewapend met stukken uit de beide neringen en een eigen stevige argumentatie, verscheen de nering op 24 juli 1776 vóór de baljuw, burgemeester en schepenen, om hun grieven te uiten.

- "Van oudts ende selfs immemoriale tyden", - men wist zelfs niet exact van wanneer - was een ordonnantie uitgevaardigd die het broodloon bepaalde op 15 stuiver per zak rogge en 24 stuiver per zak tarwe.
Deze prijstoekenning, die toentertijd, naar hun eigen zeggen, ten volle verantwoord was, gebeurde wanneer de prijs van het hout nauwelijks acht schellingen "het hondert" bedroeg en wanneer de gist meer dan de helft beterkoop was dan nu...  De algemene koopkracht, die heden tot meer dan de helft was teruggelopen, heeft de levenswijze van de mens een andere gedaante meegegeven.
Indien er voor de bakkers niet snel een kentering komt, is het hun nog onmogelijk de huidige trend te volgen, waardoor in dit geval hun geen andere keus overblijft dan hun "handtghedact te verlaeten, ofte wel van hunnen onderganck van het selve te bewercken".
 
- De bakkers uit Gent en Brugge die evenzo met een analoge achteruitgang gekonfronteerd werden, hadden na overleg met hun respektievelijke magistraten de zaak "promptelyck" een oplossing zien krijgen.  De Brugse bakkers genoten nu een bakloon van twee gulden de zak, hetzij rogge of tarwe en deze van Gent tot 5 schellingen de zak.
 
- Om het heersende denkbeeld de kop te drukken, dat er merkbare verschillen bestaan qua lasten tussen de besloten steden en het platteland, voeren de bakkers aan dat in de besloten steden de "ghestaetheyts lasten" worden gesteld onder vorm van "huysghelden ofte XXe pennynck", terwijl bij ons de taxatie gebeurt "naer proportie van elcx bedryf ende winste".
Weliswaar zijn er op het platteland kleinere transportkosten van hout, welke toch maar 1 schelling per honderd beterkoop zijn dan in de besloten steden.  Daartegenover staat dat de plattelandsbakkers verstoken blijven van de voordelen van de "houillie kollen".
 

Vanuit deze optiek, achtte de Eeklose bakkersnering het dan ook ten volle verantwoord, dat hun bakloon zou aangepast worden aan de normen van dien.

Reeds op 31 juli 1776 werd het bakloon opgetrokken n1et vier groten de zak, "soo dat sy in plaetse van 24 stuyvers van elcken sack tarwe ende 15 stuyvers van elcken sack rogghe sullen ghenieten respectivelyck 26 stuyvers ende 17 stuyvers...".

Wie dacht dat daarmee de kous af was, had het mis voor.  Aangemoedigd door het snelle sukses, achtten de bakkers het ogenblik gunstig om hun grote achterstand deels weg te werken.  Ze bedankten het college voor het aanbod, maar maakten tevens kenbaar dat de toegestane augmentatie van vier groten nog ver van toereikend was, om de heersende noodlottige situatie te boven te komen.  Een "eerlyck ende redelyck bestaen" was hun streven.

Ofschoon het resultaat ditmaal iets langer op zich liet wachten, werden hen op 11 september 1776 nogmaals vier groten toegewezen, waardoor het bakloon kwam op 28 stuiver voor elke zak tarwe en 19 stuiver voor een zak rogge.

E. De Smet.

__________________________

(1) Stadsarchief Eeklo (SAE), 92. Terug naar de tekst

(2) SAE, nr. 202, f°87r°-91 v° Terug naar de tekst

(3) Idem. - Brugge kende o.a. aanpassingen van het bakloon in 1431; 14 dec. 1577; 3 aug. 1607 (1606); 28 aug. 1628.
- Het bakloon van Gent daarentegen was "van tyt tot stont regulerende..." Terug naar de tekst
 

Separator

Naar de top van deze blz.

Inhoudstafels
1968 - 1969 - 1970 - 1971 - 1972 - 1973 - 1974 - 1975 - 1976 - 1977
1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986

Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!

MijnPlatteland homepage
MijnPlatteLand.com

Meest recente bijwerking :  21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024