Uit tijdschrift "Ons Meetjesland", 1979, 12de jaargang, nr. 4

DE TIJD VAN TOEN...

HET OUDE MEETJESLAND

Met uitzondering van de polders was het oude Meetjesland verdeeld in lange, smalle landerijen, die men "stukken" noemde.  De stukken waren gescheiden door "kanten", die uit een smalle afwateringsgracht ("dulf") bestonden, welke langs weerszijden met elzenstruiken beplant was.  De struiken, die dicht bij mekaar groeiden, hadden soms een hoogte van zes tot zeven meter.  Het gezichtsveld, buiten de straten, was dan ook zeer beperkt.

De kanten speelden nog een andere zeer nuttige rol: ze hielden de wind tegen, of braken zijn kracht.  Ze beschermden het vee tegen de koude, in de zomerhitte gaven ze het schaduw, en ze hielden de zandverstuiving tegen, want de bodem van het Meetjesland bestaat uit lichte grond.

Die lange, smalle partijen land deden denken aan strepen of meten.  Dat kenmerk ligt dan ook aan de basis van één der verklaringen (want er zijn er nog verschillende andere !) met betrekking tot de naam van het "Meetjes"-land: het land van de streepjes of meetjes...

Populieren langs de vaart

Rond de hofsteden groeiden hoge, dikke en dichte doornenhagen.  Op sommige plaatsen, in Assenede bijvoorbeeld, werd zo'n haag een "wer" genoemd.  De stam van dat woord, "weer", vinden we met dezelfde betekenis terug in "verweer", "afweer", "geweer"...  Die hagen hielden de huisdieren op het hof en beschermden de boerderij tegen vier- en tweevoetige indringers.

Langs de boorden van al de wegen, tot dicht bij, zelfs soms tot in de dorpskom, stonden doorlopende rijen van statige kanadabomen.  Ten gevolge van de heersende noordwesterwind groeiden die wat scheef en gebogen.  Ze vormden overal prachtige dreven, zoals men ze nu nog kan zien langs weerszijden van de Leopoldsvaart.

Aan de watergangen, langs de weiden, stonden op veel plaatsen roten oude, knoestige knotwilgen ("tronken").  Ze werden gebruikt om er de prikkeldraadafsluitingen aan vast te nagelen...

In die tijd waren er nog veel en van alle soorten vogels in onze streek.  Het Meetjesland was, om een geleerd woord te gebruiken, een ideaal "biotoop" (natuurlijk leefmilieu) voor hen.  Ze leefden er veilig in de bomen, hagen en struiken, beschut tegen wind, regen en koude.  En in het guur seizoen vonden ze, tussen de neergevallen en samen gewaaide bladeren, aan de voet van de hagen en kanten, slakken en andere insekten als voedsel.

Dat alles gaf een eigen, kenmerkend voorkomen, een persoonlijke charme, aan het vroegere Meetjesland...

Het onderhoud van de bomen, hagen en kanten bracht echter zijn werk mee.  De kanada's dienden om de drie jaar gesnoeid en, als dit nodig was, "gekandelaard" (1).  Na dertig, vijf en dertig jaar waren zij "rijp” en werden zij geveld.  Men verving ze dan door jonge plantsoenen.  De knotwilgen moesten om de vijf, zeven jaar "afgeknotst" worden (2).  Om een propere doornenhaag te hebben is het nodig dat men die tweemaal per jaar met een haagschaar te lijf gaat.  Dat werd regelmatig gedaan langs de straatzijde van het hof, maar op de achteruit en rond de boomgaard schafte het zo nauw niet, de weren stonden er soms jaren lang met een flinke baard... (3).  De dulven werden drie- of vierjaarlijks gekuist, en elke zes of zeven jaar kapte men de kanten af tot op de grond.  Van de stammen werden weidepalen gemaakt en de rest werd verwerkt tot houtbussels, die opgestapeld werden in houtmijten.  Ze waren bestemd voor de bakoven, de haard en het veevoederfornuis, of werden verkocht aan beroepsbakkers en andere personen die brandhout nodig hadden.  Dat was ook het geval met het snoeihout van de wilgentronken.

Sinds het einde van de jongste wereldoorlog is dat geleidelijk voor het grootste deel verdwenen.  Slechts hier en daar vindt men nog een doornenhaag, een stukje kant, of enkele tronken, terwijl de rijen kanada's in veel straten verdwenen of nog slechts "met stukken en brokken" aanwezig zijn.

Sinds 1945 bracht de sociale vooruitgang niet alleen de verhoging mee van de lonen, doch ook van de sociale lasten.  Dit verplichtte de boeren hun dienstpersoneel (knecht, meid, arbeiders), zowel als het werk zelf, tot een minimum te herleiden.  Ze mechaniseerden hun bedrijf.  De verbetering van de levensstandaard en levenswijze deed bovendien ook haar in trede op de hoeve: oven, haard en fornuis werden steeds minder en uiteindelijk niet meer gebruikt.

De aanwending van moderne landbouwmachines en van de traktor vroeg grote, ruime partijen land, anders konden die dure tuigen niet doelmatig gebruikt worden.  De hoeken en kanten vergden te veel hand- en paardewerk.

Tronken langs de kreek

Daarbij overschaduwden de kanten een groot deel van de smalle stukken: 's voormiddags langs de ene, 's namiddags langs de andere zijde... en dat viel uit ten nadele van de vruchten die er geteeld werden.  Ze gedijden niet zoals op plaatsen die volledig door de zon beschenen werden.

De behoeften aan en de vraag naar brandhout verminderden, en de waarde ervan daalde voortdurend.  Steeds meer en meer bakkers lieten een moderne oven bouwen en stookten met kolen, nadien met mazout, en nog later met gas of elektriciteit.

En er waren ook steeds minder en minder weidepalen vandoen, want de elektrische afsluitingen werden meer en meer in gebruik genomen: ze brachten minder werk mee, bovendien lieten ze een betere uitbating van de graslanden toe.

Als de kanadabomen geveld werden verving men ze in veel gevallen niet meer.  Over de uitgedane tronken werd niet meer gesproken.  De meeste doornenhagen werden eveneens gerooid en vervangen door een niet levende afsluiting of door een sierhaag, die men "schoner" vond en die gemakkelijker te onderhouden was.  En ook de elzenkanten gingen te loor: de struiken werden uitgekapt met wortel en al, de dulven werden gedempt en vervangen door draineerbuizen in de grond...

De belanghebbende partijen waren tevreden: de boer had een betere opbrengst en minder werk, terwijl zijn bebouwbare oppervlakte groter geworden was, de eigenaar zag zijn grond in waarde stijgen...  Ecologie, milieubescherming, heemschut waren toen nog niet aan de orde van de dag !

Maar het Meetjesland verloor voor altijd zijn vroeger, typisch karakter...

† Maurits Verbeke.

__________________________

(1) Het "kandelaren" is het inkorten van de grote takken van een boom of een heester tot op één of twee voet lengte, van waaruit de jonge takken opgroeien.  Bij de kanadabomen wordt dat slechts gedaan - voor zover als nodig - om de ziekte of afgekraakte boomspillen te verwijderen, of om de zware takken die een gebouw, de elektrische leiding, enz. bedreigen, weg te nemen. Terug naar de tekst

(2) Het" afknotsen " (= afknotten) van een knotwilg bestaat in het afkappen van gans de kruin, zodat slechts de stam, met zijn knoestige verdikking bovenaan, overblijft.  Dat moet schoon, rondvormig gebeuren opdat de nieuwe takken goed, langs alle richtingen zouden kunnen uitschieten. Terug naar de tekst

(3) Dat waren de zogenoemde "kap"-hagen.  Men liet die zeven of acht jaar groeien, ze waren dan ongeveer drie meter hoog.  De takken werden afgekapt of afgezaagd.  Het kapsel werd verwerkt tot kleine, korte houtbussels die op hun geheel in de haard of de oven verbrand werden. Terug naar de tekst

Separator

Naar de top van deze blz.

Inhoudstafels
1968 - 1969 - 1970 - 1971 - 1972 - 1973 - 1974 - 1975 - 1976 - 1977
1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986

Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!

MijnPlatteland homepage
MijnPlatteLand.com

Meest recente bijwerking :  21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024