Uit tijdschrift "Ons Meetjesland", 1980, 13de jaargang, nr. 4

WANDADEN TE OEDELEM

Wij hebben vroeger nog verteld over Charles De Jans, baljuw van Oedelem van 1692 tot 1696, die zich dikwijls te buiten ging in het uitvoeren van zijn ambt en die zijn dorps­ge­noten regelmatig afroste.  Een van zijn slachtoffers was Jacques Van Beughem.  Ik had medelijden met die Jacques Van Beughem die daar zo rustig zijn pint zat te drinken op het terras van de herberg De Rooze te Assebroek en die plots een uitgebreid pak slagen kreeg van De Jans.

Nu heb ik nog maar pas gevonden dat die Van Beughem ook geen kat was om zonder handschoenen aan te vatten.  Hij was baljuw vóór De Jans en en hij maakte het ook een beetje bont.  Hij had de gewoonte de mensen in overtreding te nemen en de boete twee keren te doen betalen.  Dat in overtreding nemen was dan nog niet rechtvaardig.

Het is dan ook te begrijpen dat tegen hem een proces werd ingespannen en uit dat proces leren wij interessante zaken in verband met het leven te Oedelem driehonderd jaar geleden.

Guillaume De Rijckere, zoon van Guillaume, was een van de getuigen in dat proces.  Hij was in 1680 waard in de herberg die vroeger De Rode Leeuw heette maar toen geen uit­steek­berd meer had (dit zou op de plaats kunnen geweest zijn waar de families Stroobandt en Creytens nu wonen zoals wij dat in een artikel van de heer H. Zutterman in het Brugsch Handelsblad lazen, maar in dat artikel wordt verondersteld dat de herberg De Hert heette.  Er is dus nog geen volledige zekerheid).

Guillaume De Rijckere wist te vertellen dat Charel De Jans rond die tijd (dus rond 1680) met enkele gezellen ging jagen op Maldegem, maar de garennewachter (jachtwachter zouden wij zeggen) wilde hen dat beletten.  Charel De Jans zou zijn geweer op de borst van Jan Bousse gericht hebben en de sukkelaar werd door zaad getroffen.

Jan Bousse was helper, weiknecht noemde men dat, van de jachtwachter.  Charel De Jans kon verhinderen dat er een proces uit voortkwam door Bousse een som geld te beloven.  Een deel van dat geld werd aanstonds uitgekeerd en Bousse kwam een paar dagen later naar Oedelem om de rest van zijn geld.

Hij ging binnen in De Rode Leeuw waar Charel De Jans en zijn schoonvader, Marten De Caluwe, ook waren.  De Caluwe was toen burgemeester van Oedelem.  Hij riep Bousse in een achterkamertje, deed een bussel hout branden in de haard en ging toen weg, nadat hij Laureins Van de Walle ook in het kamertje had doen komen.

De burgemeester sloot de deur want hij wist dat daar iets zou gebeuren.  Hij had Van de Walle uitgekocht om Bousse slagen te geven.

Het duurde niet lang of Bousse kwam bloedend uit het kamertje gevlucht en hij viel neer op een stoel in de schenkzaal waar toen ook baljuw Jacques Van Beughem aanwezig was.  Hij zegde dat hij naar Oedelem gekomen was om zijn geld te krijgen en in de plaats daarvan had men hem een buil op zijn hoofd bezorgd en een paar tanden uitgeslagen.

Wat deed Van Beughem ?

Hij die baljuw was, had als plicht te onderzoeken wat er gebeurd was en wie geslagen had.  In de plaats daarvan legde hij Bousse een boete op van dertig gulden en hij dreigde de sukkelaar in het gevang te steken in Brugge wanneer dat geld niet betaald werd.  De baljuw liet Bousse niet naar huis gaan maar deed hem bewaken in De Rode Leeuw door twee van zijn helpers, tot Bousse iemand naar zijn huis gestuurd had om het nodige geld voor de boete te betalen.

Dat was reeds een eerste misdaad vanwege baljuw Van Beughem.  Al de mensen van Oedelem wisten dat Bousse door De Jans gekwetst was, dat Burgemeester De Caluwe geholpen had om de partijen te verzoenen door geld te geven, dat Laurens Van de Walle geslagen had op Bousse en dat Baljuw Van Beughem de schuldige niet gestraft had maar wel het slachtoffer.

Spijts al die bekende feiten durfde niemand roeren want de griffier was gehuwd met de moeder van de baljuwen samen waren zijde meesters op het dorp.

Later, in 1683, kwam dat allemaal aan het licht en toen ook bekende Laurens Van de Walle, paardesmid te Oedelem, dat hij door Marten De Caluwe, burgemeester, uitgekocht was om Bousse te slaan.

De burgemeester beloofde hiervoor het gelag te betalen van de smid en ook de schuld te betalen die Charel De Jans nog bij de smid had.

Van de Walle dronk toen brandewijn in De Rode Leeuw, hij sloeg Bousse waar de bestuurders van Oedelem er bij waren en hij werd niet gestraft!

Dat zijn nogal toeren, zou men zo zeggen.  En het is nog niet alles.

De straten van Oedelem werden regelmatig geïnspecteerd door de baljuw en zijn officieren.  Dat was zo de gewoonte op al onze dorpen, de mensen die aan die wegen woonden moesten ze onderhouden of ze werden beboet, de putten moesten met aarde of steengruis opgevuld worden.  Maar hier te Oedelem waren die herstellingen nooit goed genoeg, volgens de baljuw.  Hij gaf de mensen een boete voor een of andere put die hij vond in de weg bij hun huis.  Die mensen betaalden maar het volgend jaar kwam de baljuw terug kijken.  Hij beweerde dat de herstelling niet goed was en gaf nog een boete.

Een sukkelaar van een boer, die aldus beboet werd, zegde dan dat hij zijn best zou doen, maar de baljuw deed het werk door iemand anders uitvoeren op de kosten van de sukkelaar die dus veel meer moest betalen dan wanneer hij het zelf zou gedaan hebben.  Dan kwam daar nog bij dat de personen die door de baljuw aangesteld werden om het werk nu uit te voeren, geen bevel kregen om er aan te beginnen.  De baljuw streek dus het geld van de boeten op en terzelfdertijd ook het geld van de aanbesteding.

Wij mogen niet vergeten dat het grootste deel van de boeten in die tijd voor de baljuw waren, slechts een klein gedeelte moest in de gemeentekas gestort worden.  De baljuw pachtte immers zijn ambt; hij betaalde dus om te mogen baljuw zijn.  Maar zoals Jacques Van Beughem te werk ging was het mogelijk voor een baljuw om zeer vlug rijk te worden.

De inspecties van de wegen (schouwingen noemde men dat), werden te Oedelem gedaan door de baljuw, samen met de griffier (die dus getrouwd was met de moeder van de baljuw), en een paar schepenen.

Jan Cornelis vroeg zo eens aan een schepene hoe dat hij zo durfde boeten gelijk de baljuw dat vroeg, en de schepen antwoordde dat zij daar enkel waren om kennis te nemen.

De schepenen durfden dus niets zeggen en lieten de baljuw maar doen.

Christiaan Dhoore, zoon van Gautier, had zo geholpen bij straatschouwingen en hij had herstellingswerken van sommige slechte plaatsen in de wegen aangenomen (waarvoor boeren beboet waren).  Nooit had hij bevel gekregen van het werk te beginnen.

Sommige mensen, zoals Adriaan De Groote, namen herstellingswerken aan voor een veel kleinere som dan de baljuw had doen betalen door de gestrafte boeren.  De baljuw was daar zeer kwaad voor, "gij schoelie", zegde hij kwaad tegen De Groote, "kunt gij dat daar voor doen ?"

Ook De Groote moest nooit aan het werk beginnen, evenmin als Nicolaas Rubbens die verplicht werd mee te gaan om de straatherstellingen aan te nemen.  Die sukkelaar durfde niet weigeren de voorgestelde som goed te keuren, want hij was reeds beboet door de baljuw of zijn officieren omdat zijn enige koe eens uitbrak en op het land van de geburen liep.  Met die enige koe moest Nicolaas Rubbens zijn vrouw en vijf kinderen onderhouden waarvan er twee nog niet konden lopen.  De baljuw gaf hem een grote boete, alhoewel Nicolaas zegde dat de koe van zijn land niet geweest was.  De baljuw antwoordde hem dat hij zijn officieren geloofde en dat Nicolaas het geld om de boete te betalen maar moest gaan zoeken, wanneer hij dat niet bezat.  Zo moesten de vrouw en de kinderen van Nicolaas droog brood eten om het geld voor de boete uit te sparen.  De vrouw droeg dan het geld maar zij kreeg geen kwijtschrift van de baljuw.

Adriaan Reubens, 44 jaar oud en werkman binnen Oedelem, had zijn klederen naar het pandjeshuis gedragen om geld te hebben voor zijn boete te betalen.  Hij wilde nog liever zijn klederen missen dan in de gevangenis te geraken en zijn vrouw en kinderen moesten ook gedurende lange tijd honger lijden voor de boete want de baljuw had geen medelijden met arme mensen die toch geen geld hadden om een proces te beginnen.  De zware boete was opgelegd omdat Reubens vergeten had een stuk haag te weren aan de kant van de weg.

Wij gaan hier nog een beetje voortvertellen over Jacques Van Beughem, baljuw van Oedelem rond 1680.

De griffier van Oedelem, Jacques Pecsteen, was met zijn moeder gehuwd, Omartine Paresys, weduwe van Frans Van Beughem.  Die griffier was dus de stiefvader van de baljuw en zo komt het dat dit tweetal de eigenlijke regeerders waren van Oedelem.  Het was verboden het ambt van griffier en van baljuw in één familie te verenigen maar te Oedelem gebeurde dat toch.

Jacques Van Beughem beweerde natuurlijk dat alles goed ging, dat er geen onregel­matigonregelmatighedenheden gebeurden.  De mensen van Oedelem hadden daar echter een andere mening over.  Zij zegden dat de baljuw een dronkaard was, dat zij hem eens hadden zien liggen slapen vóór de deur, met zijn hoofd op de dorpel.

Jacques Van Beughem had zich ook eens misdragen tegenover de vertegenwoordigers van het geestelijk hof te Brugge die naar Oedelem gekomen waren in verband met een onderzoek dat tegen Van Beughem was ingesteld.  Die vertegenwoordigers waren in het wethuis gegaan waar Charel De Jans en zijn vrouw, Martine De Caluwe, de concierge waren.  Johannes Pecsteen kwam hen daar opzoeken en hij vroeg of het waar was dat een van die vertegenwoordigers zijn vader, de griffier, voor een dronkaard had uitgescholden.

De beambten van het geestelijk hof zegden dat zij dat niet gedaan hadden en ook Charel De Jans en zijn vrouw beweerden dat niemand dat gedaan had.

Daarop begon Johannes Pecsteen ruzie te maken met Charel De Jans (die zijn gebuur was; de Pecsteens woonden immers in het huis waar de melkerij Maes nu is).  Hij verweet De Jans voor schelm, schoelje, sanfoutre, hondsvot en andere troetelnaampjes.  "Gij hebt wel een rapier", riep hij naar een van die beambten, "maar ik heb geen schrik.  Kom maar buiten en ik zal u veel steken geven".

In plaats van naar buiten te gaan trok die beambte zich terug in het wethuis en hij zegde dat hij Pecsteen wel zou vinden voor het gerecht.

De woedende Jan wendde zich nu tot de tweede beambte.

"Zijt gij dat, mordieu, sanfoutre, die dat gezegd hebt ?" riep hij.  Charel De Jans en zijn huisvrouw beweerden nog eens dat daar niets van was.  Maar Jan riep dan: "Mordieu, sanfoutre, gij zijt het dan die het gezegd hebt, wat moet gij u die zaak aantrekken ?"

Hierop zei De Jans: "Gij moet voor mijn deure geen geruchte, battement noch stamperij maken.  Hebt ge wat te zeggen, zeg dat op sheeren strate en gaat van voor mijn deure".

Jan Pecsteen bleef echter verder schelden en De Jans, die dat allemaal niet kon verdragen, begon te vechten.  Nu kwam Jacques Van Beughem, de baljuw, te naargange.  Hij droeg een roer ofte fusique met gespannen haan in zijn hand.  De Jans, die dat zag, sprong vlug in zijn huis.  Een van de beambten sloot de deur van het wethuis, maar Martine De Caluwe was nog buiten en Pecsteen begon nu tegen haar ruzie te maken.  Hij had een mes in zijn hand en hij dreigde daarmee vrouw Martine, die nochtans zwanger was.

Van Beughem, die nog altijd met zijn geweer in aanslag voor de deur van het wethuis stond, zegde tot Pecsteen: "En steekt op die vrouwe niet, wij hebben het op haar niet.  Maar dat zij naar buiten komen die daar binnen zijn, ik zal een kogel door hun kop schieten".

Van Beughem riep nog een beetje maar hij kon daar toch zo niet blijven staan en hij verliet tenslotte de Plaatse.

Dat werd later allemaal door de betrokken personen bevestigd wanneer het proces tegen Van Beughem aan gang was.  Martine De Caluwe wist toen ook te zeggen dat de baljuw een bedelaar geslagen had met een fasseelstok.  Dat was enkele tijd geleden gebeurd toen de bedelaar voor de deuren kwam zingen om een aalmoes te krijgen.  Van Beughem roste hem af omdat hij zogezegd een hondendief was.  De bedelaar kermde en schreide maar werd door niemand geholpen.

Er werd toen gezegd dat een beenhouwer van Brugge die hond gestolen had en Van Beughem roste ook die beenhouwer af.

Dat gebeurde allemaal op de Plaatse van Oedelem en Michiel Payderooghe, die op de Plaatse woonde, had het ook gezien.

Op Oedelem-kermis 1682, kwam Joris De Rijckere, zoon van Hubrecht, 29 jaar oud, jonkman, wonende met zijn moeder Tanneken Vergracht, op diezelfde Plaatse van Oedelem, een weinig bij drank zijnde.  Hij kwam de baljuw tegen die hem vroeg: "Wat zegt gij?"

De Rijckere antwoordde: "Ik zegge dat ik dronken ben".

De baljuw zegde dat hij moest weggaan maar De Rijckere antwoordde dat de Plaatse vrij was.

"Doet ze, gij hondsvot!" riep de baljuwen hij sloeg dapper op de jonkman met zijn degen.

Later zegde de baljuw hem dat hij geslagen had omdat hij de brakke van De Rijckere niet in leen had gekregen, om er mee te jagen.

Maaiken Abeels, 48 jaar oud, echtgenote van Thomas Rutsaert, was eens zwaar beboet door de baljuw alhoewel haar man kreupel te bedde lag.  Zij had immers twee viggens ongeringeld in het Beverhoutsveld laten lopen en bij de veldschouwing gaf de baljuw haar die boete alhoewel die viggens slechts acht dagen hadden los gelopen.  Zij betaalde de helft aan de officier Guillaume Haeck en die gaf haar de raad een belleken aan die viggens te doen en ze zo nog veertien dagen te laten lopen, vermits ze nog te jong waren om geringeld te worden.

Maaiken betrouwde dat niet en zij deed haar viggens toch ringelen zodat zij slechts acht dagen zonder ring hadden rondgelopen.  Zij moest toch die boete van 19 gulden betalen alhoewel men gewoon was slechts vijf stuivers per dag te eisen.  Zij kon al dat geld niet betalen en zij smeekte de baljuw op haar blote knieën om afslag.  Zij zegde dat zij niets had om te eten en dat zij één van haar twee koeien wilde afstaan om van die boete ontslagen te zijn.

De baljuw kende geen genade en Maaiken moest haar twee koeien en een zwijntje verkopen om aan het nodige geld te geraken.

Er waren nog enkele onregelmatigheden die men de baljuw ten laste legde, zo b.v. vanwege Charel Musschoot en Jan Van Loo.  Die mensen hadden het hout gekocht van de Platbos, liggende naast de Wittemoervijver te Oedelem (die vijver was 24 gemet groot en was eigendom van de erfgenamen Niklaas de Respaigne).  Baljuw Van Beughem was gelast met het toezicht op die vijver om er vis in te kweken.  Hij wilde juist het water van de vijver aflaten, maar de Platbos zou dan overstroomd worden.  Daarom vroeg hij aan de hout­kopers een vergoeding, dan zou hij een dam voor de vijver leggen om het water op te houden tot het hout gekapt was.

De houtkopers beweerden dat hij hun bedreigd had en dat hij het water van de vijver toch over hun bos had laten lopen toen zij niets wilden geven.

De baljuw echter beweerde dat hij alleen een vergoeding gevraagd had voor de dam en dat hij verplicht was het water af te laten.

Ook voor alle andere beschuldigingen had de baljuw wel een verklaring.

Die beschuldigingen waren echter zeer talrijk en de getuigen ten laste waren ook talrijk.  Zelfs de pastoor van Oedelem, Christoffel de Gersem, zegde dat veel mensen bij hem gekomen waren om hun beklag te doen.  Hij had ze weggestuurd omdat hij zich die zaken niet wilde aantrekken, maar toch kon hij niet nalaten te bekennen dat Jacques Van Beughem dikwijls onder invloed van drank was.

Ook een paar vrouwen, Marie Kerckhove, echtgenote van de ontvanger Jan Wouters, en Martine De Caluwe, vrouw van Charel De Jans, getuigden van die dronkenschap.  Zij hadden de baljuw voor zijn deur zien liggen en hem zien wegdragen door vier mensen.  Veel volk stond daar naar te kijken want het was Sinksen.  Er werd gelachen toen men de baljuw wegsleepte en iemand riep dat men moest zorg dragen voor de nestel van zijn broek.

De baljuw had die dag, in de loop van de namiddag, gesproken met Jan Masyn, zoon van Cornelis, chirurgien en barbier te Oedelem.  De man had gevochten met Lieven Gallait, ook een chirurgien en de baljuw had met hem een akkoord gemaakt, weeral mits betaling.

Ook Marten Van De Walle, zager van stiel, die gevochten had tegen Jan De Vliegher van St.-Andries, werd niet gestraft, terwijl De Vliegher, die nochtans veel slagen gekregen had, wel gestraft werd.

De baljuw ontkende dat allemaal maar hij bekende dat hij Joris De Rijckere geslagen had omdat die een brak (jachthond) bezat, getekend met de wapens van Sijsele.  Hij had reeds meermaals gezegd dat dit moest veranderd worden, echter zonder gevolg.

De voornaamste aanklager in die zaak was Charel De Jans die dus in het wethuis woonde en die baljuw werd nadat Van Beughem werd afgezet.  Hij zou echter nog slechter zijn dan zijn voorganger.

Daniël Verstraete.

Separator

Naar de top van deze blz.

Inhoudstafels
1968 - 1969 - 1970 - 1971 - 1972 - 1973 - 1974 - 1975 - 1976 - 1977
1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986

Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!

MijnPlatteland homepage
MijnPlatteLand.com

Meest recente bijwerking :  06-06-2023
Copyright Notice (c) 2024