Uit tijdschrift "Ons Meetjesland", 1984, 17de jaargang, nr. 1

UIT HET DAGBOEK VAN VICTOR ROEGIERS,
WAARNEMEND BURGEMEESTER VAN EEKLO
1914-1918.

De opeising van metsers en timmerlieden door de
Duitse overheid in oktober 1915.

Onlangs kwam mij uit de nalatenschap van de familie Baelde-Roegiers een papier in handen dat na ontcijfering een episode uit de eerste wereldoorlog bleek te bevatten.  Het is een velletje (21,7 x 28,1) aan twee kanten in zeer klein handschrift volgekrabbeld over de gebeurtenissen van 6 en 7 oktober 1915: de opeising van metsers en timmerlieden door de Duitse bezetter.  Waarschijnlijk is het een blad uit het oorlogsdagboek van Victor Roegiers, die als oudste gemeenteraadslid bij de inval van de Duitsers in Eeklo op 13 oktober 1914 waarnemend burgemeester werd met goedkeuring van burgemeester Emiel Dauwe die overigens de wijk had genomen naar Nederland.  Vele Eeklonaren verbleven trouwens in Aardenburg en in het begin van de oorlog mocht men nog de grens over zodat het waarnemend schepencollege (V. Roegiers, Désiré Goethals en Remy Van Brabandt) geregeld advies inwon en goedkeuring vroeg aan burgemeester Dauwe en gemeenteraadsleden die in IJzendijke verbleven (1).

Victor Roegiers. Victor Roegiers.


 

Gedurende en na de oorlog is er heel wat kritiek geweest op de houding van het waarnemend schepencollege inzake de opeising van de metsers en timmerlieden in oktober 1915, zodat ze het raadzaam vonden er een officieel verslag van op te maken.  Het bevindt zich in het Stadsarchief en geeft over 45 pagina's een relaas van de feiten van 21 september 1915 tot 9 november 1915 met copieën van o.a. de briefwisseling tussen het waarnemend schepencollege en kommandant Ægidi.  Het is waarschijnlijk van de hand van een stadhuisbediende, vermoedelijk stadssecretaris Aimé DeRaedt, hier en daar gecorrigeerd en aangevuld door een andere hand, naar alle waarschijnlijkheid van Victor Roegiers.

Ortskommandant Ægidi (niemand schijnt zijn voornaam te kennen), Sileziër van geboorte, was voor de oorlog bureauchef van waters en bossen in Aken.  Als gemilitariseerd ambtenaar kwam hij met de valavond van 19 oktober 1914 in Eeklo aan en bracht zijn eerste nacht - uit schrik - in een slaapwagen aan 't station door.  Hij nam zijn intrek in het - verlaten - huis van Dr. Van Kerckvoorde (nu huis van wijlen Dr. De Baets op de Spriet), dat tot het einde van de oorlog kommandantuur bleef.  Ægidi was eigenlijk een schappelijk man, die door omstandigheden met een verantwoordelijke functie bekleed, wist dat hij zich toch nooit geliefd zou kunnen maken en daarom een imago van onverbiddelijkheid rond zijn persoon wilde creëren.  Hij was enorm opvliegend en hij dulde in de Pruisische geest van zijn tijd geen tegenspraak.  Zijn autoriteit probeerde hij vooral door zijn stem in stand te houden.  Hij bulderde en overschreeuwde iedereen, vooral in 't openbaar.  Staaltjes van zijn brutaal optreden zijn legio...  Tot zelfs zijn eigen officieren sloeg hij in 't gelaat dat ze er bij op de grond vielen.  Een straatjongen die aan de kant van de weg stond te lachen gaf hij een oorveeg.  Maar achter het ruwe uiterlijk school een goed hart.

Soms vond hij zelf de eisen van zijn oversten overdreven.  Op 31 maart 1915 noteerde Pius Ryffranck in zijn oorlogsdagboek:

"Ægidi keert van verlof terug.  De stadsheeren zijn er niet mistevreden om.  Zij zijn hem nu gewoon, en alhoewel zeer opschietend van aard is er met hem in bestuurszaken beter overeen te komen dan met een militair van beroep" (2).  Toen op een dag de 20-jarige dochter van De Groenen Boomgaard, waar hij at, van de kerk terugkwam vroeg hij haar "Haben Sie für mich gebetet ? " Het meisje knikte om hem tevreden te stellen, waarop hij met het hoofd schudde: "Nein, dasz glaube ich nicht... für einen Feind..." (3).  Ægidi had een voorliefde voor de kerk van Lembeke, omdat daar de H. Egidius vereerd wordt !  De Ortskommandant sprak gebroken Frans, hoewel het gebruik van die taal voor bestuursaangelegenheden in Vlaanderen toen verboden was.  Van vader Tamboer is het bekend dat hij het aan de stok kreeg met Ægidi toen hij na de hoogmis stond te zingen.  De kommandant in de overtuiging dat het een landloper was liet hem naar de kommandantuur brengen en nam accordeon en liedjesteksten in beslag.  Tamboer, die met verlof thuis was, werd onmiddellijk weer naar het front gestuurd waar hij door de Duitsers verplicht tewerkgesteld was (4).

Victor Roegiers en Ægidi: dit zijn de hoofdpersonages in ons verhaal dat op 21 september 1915 begint met de vraag van Ægidi hoeveel handarbeiders er in Eeklo zijn.  Het schepencollege antwoordt: 1593.  Een goede week later meldt de kommandant dat hij ongeveer 100 metsers en timmerlieden nodig heeft om huizen te herstellen en hij vraagt een lijst van vrijwilligers.  Telkens wordt het stadsbestuur, schepencollege of burgemeester verantwoordelijk gesteld voor het uitvoeren van de Duitse bevelen.  Sedert oktober 1914 verschijnt er geen enkel van de vier plaatselijke weekbladen meer: De Eecloonaar, De Gazette van Eecloo, De Stad Eecloo en Recht voor Allen hebben hun publicatie gestopt.  Maar de drukkers hebben veel werk.  Dagelijks moeten verordeningen openbaar gemaakt worden door middel van plakbrieven uit te hangen op een twintigtal plaatsen in Eeklo.  In het Stadsarchief en in het Archief voor het Meetjeslands Cultuurleven berusten er honderden van die affiches.  Onmiddellijke bevelen moeten worden uitgebeld of brieven worden door de politie aan huis afgeleverd.  Het contact tussen de kommandant en het waarnemend schepencollege gebeurt bijzonder efficiënt.  De schepenen vergaderen dagelijks op het stadhuis, antwoorden op de brieven van Ægidi, laten onmiddellijk hun antwoord aan de kommandantuur bezorgen en wachten op het antwoord van de kommandant.

Metsers & Timmerlieden gevraagd

De verslagen van het schepencollege vermelden alleen burgerlijke dienstzaken en voor oktober 1915 staat er alleen: "De werkzaamheden wat betreft de krijgsrekwisitiën en bekendmakingen blijven alzoo dezelfde en vragen de dagelijksche werkzaamheid en aandacht van het schepencollege" (5).

Daar er maar één arbeider vrijwillig komt opdagen eist Ægidi op vrijdag 1 oktober 12 metsers en 9 timmerlieden op tegen maandag 4 oktober om 6.30 uur.  We vermelden telkens de Duitse Tijd (één uur later dan de Belgische) die sedert 27 september ingevoerd werd.  Zaterdag 2 oktober meldt de kommandant dat de burgemeester ze maar moet opeisen, waarop Victor Roegiers antwoordt dat een burgemeester volgens de Belgische wetgeving dat recht niet heeft.  Ægidi dreigt met strafmaatregelen en laat door zijn adjudant Barthel de kiezerslijst voor de werkrechtersraad opeisen.  In de loop van zondag 3 oktober is er een heenenweergeloop tussen de kommandantuur en het stadhuis: het schepencollege wil geen lijst opstellen en Ægidi pikt willekeurig 30 mannen uit de kiezerslijst en laat hen oproepen tegen de maandagmorgen.  De brief wordt in gebrekkig Nederlands door de Duitsers zelf opgesteld:

Eecloo, den 3 October 1915
Mob. Etappen Kommandantur No. 18 IV. Armee

An den (naam en adres)

Gij heeft morgen, den 4 oktober, 6 1/2 uur voormiddag, duitsche tijd, met uwe werktuig aan den Gouden Leeuw, Groote Markt in Eecloo te zijn om naar Gent te varen.  Wanneer gij niet zoud komen, zoud gij gestraft worden, naar den oorlogswetten; dit kan geldstraf of gevang zijn, ook kunt gij naar Duitschland overgebracht worden.  Wanneer gij komt, zoud gij voor uwe arbeit, herstelling van huisen, loon bekomen, en niets te vreezen hebben.

(get.) Ægidi            
Hauptmann und Kommandant.

(stempel der Kommandantur)

Na ontvangst van deze brief vluchten vele arbeiders weg of duiken onder en niettegenstaande de dreigementen komt er niemand opdagen die maandagmorgen.  Bij wijze van afschrikking laat Ægidi op dinsdag 5 oktober 4 (van de 30) opgeëisten aanhouden (Drie werden echter weer vrijgelaten).  Het schepencollege krijgt dan de melding dat er 25 metsers en 15 timmerlieden moeten geleverd worden met de uitdrukkelijke belofte dat ze niet naar het front zullen gestuurd worden.  Het schepencollege meent dat de werklieden maar zelf moeten beslissen en nodigt ze per brief en door affiches uit op een vergadering in de grote bovenzaal van het Vredegerecht 's anderdaags om 9 uur.

De woensdagmorgen zijn daar dan een honderdtal bouwvakkers aanwezig en die vragen dat het stadsbestuur 4 frank per dag per arbeider zou bijleggen omdat anders het loon te laag is.  De gemeenteraad die om 10 uur op het stadhuis vergadert weigert 4 frank bijleg omdat het verkeerd begrepen zou kunnen worden als steun aan Duitse eisen.  De arbeiders vergaderen nog steeds in het Vredegerecht en op de nadrukkelijke verzekering vanwege de schepenen, dat ze niet kunnen gedwongen worden, weigeren ze te gaan werken.
Na kennis te hebben genomen van dit besluit beveelt Ægidi aan het schepencollege alle werklieden in het Vredegerecht samen te brengen tegen 17 uur.  Deze brief wordt zonder toevoegingen op de plakbrief afgedrukt.  Om 16 uur heeft de kommandant met de burgemeesters van zijn Etappengebied op 't Vredegerecht een vergadering over het opeisen van werklieden.  De burgemeesters besluiten op aanraden van Lionel Pussemier, die wel geen burgemeester maar toch provincieraadslid is, de lijsten te geven maar de aanduiding van de opgeëisten over te laten aan Ægidi.

Om 17 uur begint dan de vergadering met de (meestal oudere) arbeiders, van wie - op vraag van Ægidi - niemand bereid is voor de bezetter te werken.  Daarop laat de kommandant alle werklieden voor hem defileren en kiest er willekeurig 37 uit.  Over hun vakmanschap laat hij zich inlichten door vier aannemers van bouwwerken op die vergadering ontboden: René en Eduard Heene, Honoré Cambien en Philibert Reychler.  De andere werklieden laat hij naar huis gaan.

Volgende 37 mannen worden aangehouden: Kamiel Baute, Alfons Belaey, Serafien Boute, Theofiel Botteberghe, Isidoor Cauwels, August Crispijn, Camiel De Coninck, Eduard De Coninck, Pieter de Pauw, Henri De Letter, Achiel De Roover, Remi De Visscher, Frans De Vliegher, Alfons De Vos, Karel Dysselinck, Karel Geirnaert, Joseph Haeck, August Heene, René Hellebuyck, Petrus Meiresonne, Marcel Pauwels, Octaaf Ryckoort, Eliodore Smitz, Desiré Spittael, Charles Standaert, Eduard Stolle, Camiel Terny, Ferdinand Terny, Petrus Valcke, Jan Van den Bossche, Arthur Van De Woestyne, Noël Van Laerebeke, Petrus Valcke, Jan Vercauteren, Alfred Verhoeven, Eduard Verhoeven en Eduard Wiemeersch, waarvan 28 gehuwd, 1 weduwnaar en 8 ongehuwd.

Op dit moment begint het relaas van Victor Roegiers.

  VERVOLG 6DEN 8BER

Men kon bedenken hoe dezen daar allen verpletst stonden; velen hadden het nader het weenen dan lachen: eenieder was ontmoedigd.  Ik zelf had moeite om mijne tranen op te houden als ik hoorde hoe zij ruw (brutaal) aangesproken en bevolen werden van den Kommandant !

Om 7 1/2 gaf Kommandant het order aan zijne soldaten de 37 mannen te geleiden naar den Werkmanskring, Kaaistraat; hij bevool mij te zorgen voor hun avondmaal.  Men kan begrijpen welken kreet er op ging onder de massa volk aan het Vredegerecht vereenigd toen onze 37 werklieden op straat verschenen omringd en opgeleid door Duitsche soldaten.  Eenen waren kreet van verontwaardiging en medelijden ging op onder het toegestroomde volk en had het niet bang geweest van de Duitsche wapens het ging er op los om hen te verlossen.  Doch daar was niets aan te doen: het volk moest toegeven en plooien voor de macht.

Toen de Kommandant buiten kwam, zag hij de Statiestraat vol van volk: bij al die misnoegdheid en de kreten van het volk, maakte hij zich gram en riep naar zijne politie of gendarmen.  Hij ontwaarde die niet terstond, en onder het algemeen geroep, getier en gefluit verliet hij het Vredegerecht.  Doch aan de Paterstraat kwam hij de wachtmeester der Duitsche gendarmerie tegemoet.  Hij begon hem luide te berispen aan het Vredegerecht niet geweest te zijn om hem te beschermen en het volk te verdrijven; hij gaf hem twee formidabele kaakslagen !  Men hoorde die klinken van verre !  De wachtmeester deed niets dan hem stijf te stellen, zoals de Duitsche doen.  En de Kommandant ging zijnen weg voort, na hem nieuwe orders gegeven te hebben !

Intusschen was ik opgetrokken met heer René Heene aannemer om akkoord te gaan maken voor het onderhoud van die 37 arbeiders (bij de wwe Van Zele Statiestraat).  Ik gaf op, aangezien het Belgen waren, zij niets te kort mochten hebben en dat zij om te beginnen een lekker avondmaal moesten bediend worden: Biefstuks met pataten en brood en aan ieder 2 flesschen bier daarna elk 4 sigaren.  Voor hun ontbijt boterhammen met koffij en fricadellen; voor noenmaal soep, vleesch met pataten, groensel en 2 flesschen bier; voor avondmaal vleesch met brood en 2 flesschen bier, cigaren; en zo alle dagen dat zij hier nog zouden verblijven.  Na mijne overeenkomst gesloten te hebben met de hotelierster, begaf ik mij naar den Werkmanskring om onze aangehoudene arbeiders op te beuren en te troosten.  Allen waren ontmoedigd ter meest en spraken niets anders dan van hunne vrouwen en kinderen die zij nu moesten verlaten misschien voor altijd, spraken zij !  Ik ga(f) hun moed dat zulks nu niet lang zou geweest zijn, dat de Kommandant mij zulks verzekerd had, doch dit hielp niet; ik kon hun verdriet en wanhoop niet doen verdwijnen !  't was te vergeefs !  Intusschentijd hadden de Duitsche wachten, verscheidene vrouwen en kindren van de aangehoudene (n) laten in de Werkmanskring komen bij hunne mannen en vaders.  Het geween, het gekerm, het geroep van die mannen, vrouwen, kindren was erbarmelijk.  Ik kon dit toneel niet langer bijwonen, ik ook moest wenen en ik verliet de zaal gansch bedrukt !  Maar toen ik aan de uitgangspoort van den Kring kwam, werd ik onthaald door een geroep, getier, geschuifel, nog ooit gehoord: "daar is de verrader, die zijn volk aan de Duitschers verkocht !  Slaat hem dood !  hoe !  hoe !  hoe !  de verrader" (zonder nog de andere scheldwoorden er bij te voegen).

Wat was dan de schuld van die verandering in den geestestoestand van de bevolking ten mijnen opzichte.  Eenige begoede personen van mijne tegenpartij hadden het volk tegen mij opgeruid, hen wijsmakende dat ik de schuld was van de aanhouding der metsers en timmerlieden, aangezien ik, volgens hen, 't akkoord was met den Kommandant om hun in eene hinderlaag te brengen met die vergadering te beleggen in het Vredegerecht; ik had immers volgens hen, de affiche en uitnoodiging met mijnen naam ondertekend als Burgemeester.  En het volk geloofde terstond die opruiers en zoo was ik ook terstond de verrader van mijn volk: de verkochte aan de Duitschers !

Men ziet dus dat ik goed voorzag op 6 dezer wat er ging gebeuren met mij, toen ik de overgeeflijke gaffe aanschouwde dat eenen mijner schepen(en) begaan had, met mijnen naam -onder dezen van den Kommandant te plaatsen op de aankondiging of proklamatie.  Ik was dus de dupe en zou het wel bekoopen in 't vervolg, dit voorzie ik van nu af !

Ik trok mij achteruit gansch ontroerd en was van zin de zaal weder in te trekken om aldaar te wachten tot eenieder tot bedaren kwam" doch ik trok de zaal niet binnen, maar vroeg aan den Patroon van den Kring indien ik den Kring niet kon verlaten langs de school en den koer van de Broeders onderwijzers der Katholieke school.  Ja, dit kon gelukkiglijk.  In 't geheim vertrokken kon ik in de volle duisternis de school der Broeders bereiken met medehulp van een vertrouwelijke persoon, en aldaar geklopt op de deur, werd ik ontvangen door Broeder Bestuurder en zijne medebroeders.  Deze bracht mij gemakkelijk tot aan de Zuidmoerstraat.  Vandaar vertrok ik in alle spoed door de Paterstraat, en dan in allerhaast naar mijne woonst in de Statiestraat, waar er een overheen en weder geloop was van volk van alle kanten toegestroomd !  Door mijne haast werd ik door niemand (h)erkend en was de sleutel op mijne deur gestoken; ik was in veiligheid !  Ik was nog maar binnen als er een oneindig rumoer aan mijne deur opging/ontstond: honderde en honderde personen riepen "hoe, hoe, hoe, weg met den verrader van ons volk: hoe, hoe, hoe, slaat hem dood !  weg met den verkochte aan Duitschland".  Ik deed mijne ijzeren grillen sluiten uit voorzichtigheid en begaf mij ter rust.  Om 9 1/2 Duitsche Blitz uur werd alles stil in de straat want eenieder trok naar huis, uit verlegenheid van geboet te worden na het politieuur (Duitsche) en de nacht liep rustig af.

Maar gedurende het rumoer aan de Werkmanskring, gebeurden elders ook grove feiten.  Om 8 uur trok van de Commandantur naar den Groenen Boomgaard om te gaan avondmalen, de Kommandant, Bartel adj., de Richter en zijnen sekretaris Geysen.  De vrouwen en kindren der aangehoudene(n) liepen hen achterna al roepende, tierende verwijtende, doch zij stoorden zich daar niet aan; maar den sekretaris van den Richter die de laatste in het Hotel kwam, kreeg van een vrouwspersoon zulken formidabelen slag van haren klomper in 't aangezichte dat hij bijna viel !  Deze, op aandringen van Ægidi, bleef kalm en ging het hotel binnen.  Maar binst gansch het avondmaal, was het een slaan, een trommelen op de luiken en deur dat het een plaisir was en het duurde tot 9 uren onder het geroep, getier, gehuil van die opgewonden vrouwen en kindren.

In den Werkmanskring, was daar geen lust van slapen onder de aangehoudene(n).  Allen, buiten enkele uitzonderingen, aten nochtans zeer smakelijk en brachten hunnen nacht door met cigaren en pijpen smooren.  Allen waren min of meer ontmoedigdt en in 't verdriet, van hunne geliefden te moeten verlaten.

Het was zeer verstaanbaar dat zij geenen lust tot slapen hadden.

  — Brief van 6 8ber van Ægidi (N. 9) verzoekende de politie- honden te doen patrouilleren in de Statiestraat vóór het Vredegerecht, alsook nog 1 brief Ægidi N. 9.
  — Brief van 6 8ber van Barthel over het indienen van eene lijst van jonge metsers en timmerlieden.  Die lijst moest om 8 1/2 uur in de Kommandantur zijn.
  — Brief van 6 8ber van Ægidi over het loslaten van 4 metsers aangehouden dijnsdag 5 8ber (N. 10).
Voor 't Front (Duitsch) 9000 flesschen wijn, 100 fl. Cognac voor Landst. auf Nat Hall 4de Kc Balgerhoek 5 groote kachels.

Voor zover het relaas van waarnemend burgemeester Victor Roegiers over de gebeurtenissen van woensdagavond 6 oktober 1915.  Er bestaat geen enkele reden om aan zijn rechtzinnigheid te twijfelen.  Het verhaal draagt een intiem karakter en was niet bestemd om zich tegen aanvallen van buitenaf te verdedigen.  Bovendien kwam het tot stand kort na de feiten wat de betrouwbaarheid verhoogt.  Gezien de omstandigheden is het begrijpelijk dat de volkswoede zich tegen hem keert, vooral als zijn handelwijze door zijn politieke tegenstanders in een verkeerd daglicht gesteld wordt.

Als burgemeester moest Victor Roegiers zorgen voor de bevoorrading van de opgeëiste werklieden.  Hij wendde zich tot de weduwe Lodewijk Van Zele-Lippens die in de Stationsstraat 88 de herberg Oranjeboom (naast de brouwerij Krüaut;ger, nu afgebroken) openhield.

Victor Roegiers was bankier en woonde in de Stationsstraat 12 (nu Volksdepositokas).  Zijn vluchtweg liep via het Gildenhuis (zaal evenwijdig aan Werkmanskring, gebruikt als klaslokalen door de Broeders van Liefde) naar de Broederssschool en hun klooster in de Zuidmoerstraat 118, zijnde de oude potterij (later gebruikt door het St.-Theresia-instituut, nu afgebroken).  Eenmaal in de Zuidmoerstraat kon hij ongemerkt door de Patersstraat in de Stationsstraat komen en zijn huis bereiken.

Het optreden van Ægidi bevestigt helemaal het beeld van de Duitse kommandant zoals we die uit andere bronnen hebben.

De gebeurtenissen aan de Groenen Boomgaard heeft Victor Roegiers vernomen van ooggetuigen, hij was er duidelijk zelf niet bij.  De voorvallen worden ook door Pius Ryffranck beschreven: "Voor de Commandantur, op den Spriet, hadden nieuwe samenschollingen plaats.  Vrouwen deelden klappen aan de duitschers uit; enkele onder hen werden door officieren en zelfs door Commandant Ægidi in persoon, - die zich kon aanstellen als een gewoon sergent - gebrutaliseerd" (6).

Eeklo was toen ook de zetel van een Duits Kriegsgericht, een oorlogsrechtbank, die een onderkomen vond in de Brugschestraat 13 (huis Jan Daneels thans M.-T. Kochuyt, Koning Albertstraat 39).  De rechter Kammler en zijn secretaris, volgens het stadsverslag heette hij Guje gingen dus ook in de Groenen Boomgaard schuin over hun Kriegsgericht eten.

Victor Roegiers vindt het een stommiteit (gaffe) dat een van zijn schepenen onder de uitnodiging aan de arbeiders onder de naam van Ægidi ook zijn naam laat drukken.  Op de affiche staan ook de naam van de waarnemende schepenen afgedrukt.  De bevolking kon inderdaad daardoor de indruk krijgen dat het schepencollege instemde met de verordeningen van de kommandantuur.

Duitse officieren
Enkele Duitse officieren, vermoedelijk van het Kriegsgericht (Koning Albertstraat).
(Foto U.T. Kochuyt)

Na de gebeurtenissen van oktober 1915 doen ze dat niet meer en worden berichten gewoon ondertekend met "het stadsbestuur" of "het gemeentebestuur".  Verordeningen van Ægidi worden dan afgedrukt

zoals ze zijn met de inleiding: "De Kommandant schrijft/ meldt" en onderaan de brief: (getekend) Ægidi.

Op woensdag 6 oktober (het stadsverslag vermeldt om 14 uur) krijgt het schepencollege van de kommandantuur (Barthel) nogmaals de vraag om een lijst van metsers en timmerlui af te geven.  Ook aan deze brief wordt geen gevolg gegeven.  De schepenen stelden zich dus minder soepel op dan de burgemeesters van het Etappengebied die wel besloten die lijsten te bezorgen.

Verder noteert Victor Roegiers dat Eeklo 9000 flessen wijn en 100 flessen cognac moet leveren voor 't front.  Reeds bij de inval in Eeklo werden veel leegstaande huizen - de meeste inwoners hadden Eeklo verlaten - geplunderd.  Pius Ryffranck schrijft dat ze bij Marcel Baudts de wijn roofden, ook bij hem stalen ze champagne en portwijn en bij notaris Spaey ledigden ze de kelder: 500 flessen wijn.  "Men heeft het vooral op den wijn gemunt: wijn is de opperste genoegte voor nen Duitsch" (7).

In januari 1915 had de kommandantuur van Gent 69.000 flessen opgeëist van het Etappengebied Eeklo.  Zelfs Ægidi vond dit cijfer overdreven.  "Men komt eindelijk te accoord op 18.000 flessen voor Eecloo en 20.000 voor de gemeente uit het gebied.  Het gemeentebestuur van Eecloo verstaat zich met de wijnhandelaren der stad om de eerste leverancies te doen en aldus de particuliere kelders te sparen.  Men levert) natuurlijk) geene eerste klas wijnen" (8).
Maar later wordt ook de wijn bij burgers aangeslagen en zullen veel mensen hun wijn ingraven !

Victor Roegiers vermeldt verder dat er 5 grote kachels nodig zijn voor de landstormers uit Hall.  Die waren met 500 op 19 maart toegekomen en zowat overal in Eeklo ingekwartierd, ook in Balgerhoeke, waarschijnlijk in de school of in de parochiezaal waar verwarming in oktober wel welkom was.

Dit geeft een beeld van het soort zaken waarmee het waarnemend schepencollege dagelijks geconfronteerd werd en van de eindeloze plagerijen waarmee de Duitsers de bevolking lastigvielen.

Maar laten we terugkeren naar Victor Roegiers' dagboek.  We schrijven donderdag 7 oktober 1915.

  7 8BER 1915

In den morgend groote mist die optrekt om 10 uren.  Binst den dag goed schoon droog weder.  Geen kanonnengebulder te horen binst gansch den dag.  Met den marktdag nog al veel volk in de stad.  Kramen minder dan gewoonte.  Op de varkensmarkt meer aanbod dan over 8 dagen.  Doch prijzen zeer vast, de viggens worden druk opgekocht door de vreemde kooplieden.  Op de boter en eiermarkt minder aanbod, bijna geene botor en eiers; op eenige stonden was alles opgekocht voor den maximum prijs van f. 4 voor de kilo boter en 15 centiemen het ei.  Rond de markt was er bijzondere ongunstige beweging: bijna al de vrouwen en kindren der aangehouden (gisteren) metsers en timmerlieden waren daar opgekomen - wel wetende dat ik den donderdag altijd tegenwoordig ben op de botermarkt - om tegen mij te manifesteren en misschien aan den verrader (zoo als ik gisteren genoemd werd) eenig ongemak of ongeluk aan te brengen !  Doch zij vonden mij daar niet !  Daar ik mij aan onaangenaamheden verwachtte, was ik thuis gebleven gelukkiglijk.  Ik kwam dien morgend in alle geval toch niets onaangenaams tegen.

In den morgend schreef ik uit eigen beweging volgende brief aan den Kommandant om de verlossing te bekomen der aangehoudene vaders van vele kindren, (waarlijk getroffen door hun aanhouden) (voir ma lettre dans mon copie de lettres).

0m 12 uren (D.Z.) trok ik naar de vergadering van het schepencollegie op het Stadhuis.  Ik vond daar onder ander ook de 4 aannemers van Bouwwerken van de stad) die gezamentlijk met het schepencollegie de lijst opmaakten en de adressen schreven van de jonge metsers en timmerlieden der stad, hen uitnoodigende op eene vergadering op de zaal van het Vredegerecht ten 4 uren (D.Z.) om hen aan te raden de plaats te willen innemen van de aangehoudene metsers en timmerlieden) vaders van talrijke kinderen.

Om 11 uren kreeg ik gedeeltelijk antwoord van Kommandant Ægidi op mijnen brief van den morgend.  Het schepencollegie besliste diens antwoord aan de bevolking (alhoewel onvolmaakt) kenbaar te maken per plakbrief.  Om 12 uren werd de plakbrief alreeds uitgehangen op onze muren (plakbrief van 7 8ber): antwoord aan Burgemeester Roegiers.

Veel volk op de been in de statiestraat rond het Vredegerecht.

Duitsche Gendarmerie en Duitsche soldaten doen eenieder uiteengaan en drijven het volk tot voorbij de Pater-, Kaai- en Ra(a)mstraat.  Men ziet niemand meer rond het Vredegerecht dan Duitsche soldaten.

Om 4 uren moest de vergadering der jonge metsers en timmermans plaatsgrijpen op de zaal van het Vredegerecht.  Daar bevonden zich het schepencollegie en de vier aannemers van bouwwerken der stad, doch geene enkele jonge arbeider.  Ægidi komt binnen de zaal:

  Commandant n(ou)s avons envoyé une circulaire invitant les jeunes ouvriers maçons et charpentiers à une réunion à 4 heures.  Je dois v(ou)s dire que personne n'a paru içi !  De Kommandant maakt hem kwaad en begint op ons te donderen.  Zoo kan men niet meer !
  Kommandant n(ou)s n'en pouvons cependant rien s'ils ne veulent pas venir, n(ou)s avons fait ce que v(ou)s n(ou)s avez exigé, n(ou)s ne pouvons quand même faire quelque chose en plus.
  Non, messieurs, c'est égal, v(ou)s n'avez pas fait votre devoir et je le dis encore une fois, je vous punirai sévèrement !  Hij verlaat de zaal, maar keert terstond terug.
MM. les Maires zegt hij, gelieft te doen uitbellen dat de jonge metsers en timmerlieden noch tijd hebben om hun aan te geven op het stadhuis tot 5 uren; komen er geene ik zal ze allen straften.

Victor Roegiers ging dus gewoonlijk de donderdag naar de markt, waarschijnlijk om de maximumprijzen te controleren: een begrijpelijke bezorgdheid van een burgemeester in een tijd van schaarste, woeker en zwarte markt.  Maar donderdag de 7de oktober 1915 gaat hij niet maar schrijft volgende brief aan Ægidi: (vertaling)

Eecloo den 7 8ber 1915

Mijnheer de Kommandant,

In naam der Eecloosche bevolking, die sedert een jaar, u zoveele bewijzen gegeven heeft van kalm en eerlijk gedrag, verzoek ik u van haar de voldoening en het genoegen te verschaften van heden in vrijheid te stellen de metsers en timmerlieden die huisvaders zijn, minstens vier kinderen hebben, en die gij vastgezet hebt.

Hebt medelijden met hunne arme vrouwen en kinderen, ik smeek er u om in naam der menschlijkheid !

Indien gij eene voldoening verlangt, ehwel, ik ben bereid mij in hunne plaats te slachtofferen !

Gij moogt mij een maand arrest opleggen: ik ben ter uwer beschikking.

Aanvaard intusschen, Mijnheer de Kommandant, de verzekering mijner achting
 

  V. Roegiers
d.d. Burgemeester

Nog dezelfde morgen ontvangt hij antwoord van Ægidi, waarvan wij bij toeval het origineel hebben.

Ægidi heeft dus geen bezwaar tegen het vrijlaten van oudere arbeiders en huisvaders als er jonge in de plaats komen.  Verder begrijpt hij de onrust van de werklieden niet, aangezien zij ongevaarlijk werk zullen moeten doen en er voor betaald worden.  Later zal blijken dat ze toch naar 't front gestuurd werden voor werk van militaire aard (9).  Daarop belegt het stadsbestuur mede "omdat die (= aangehoudenen) werklieden dat vroegen" (10) om 16 uur een nieuwe vergadering, en slechts twee arbeiders kwamen opdagen, die door de kommandant naar huis gestuurd werden.

Ægidi weet dan al te zeggen dat hij de schepenen streng zal straffen en dat alle werklieden zullen gestraft worden als er tegen 17 uur geen jonge werkkrachten in de plaats van de oudere komen.  Op het stadhuis gekomen schrijft het stadsbestuur een brief aan Ægidi om hem te vragen de metsers en timmerlieden tegen het betalen van een losgeld in vrijheid te stellen, wat geweigerd wordt.  Het schepencollege laat niet af en slaagt er nog in de donderdagavond 13 van de 37 aangehoudenen vrij te krijgen.  Op vrijdag 8 oktober 1915 om 4 uur 's morgens worden volgende 24 werklieden met de trein weggevoerd:

  1. Belaey Alfons (40 j.), 6 kinderen, metser, Nieuwstraat 8.
  2. Bottelberghe Theofiel (32 j.), 4 kinderen, metser, Zandstraat 14.
  3. Boute Richard (19 j.), ongehuwd, timmerman, Molenstraat 146.
  4. De Coninck Camiel (51 j.), ongehuwd, metser, Zuidmoerstraat 187.
  5. De Coninck Eduard (37 j.), 2 kinderen, metser, Zuidmoerstr. 169.
  6. De Letter Henri (45 j.), 4 kinderen, timmerman, Tieltsestwg 43.
  7. De Pauw Pieter (46 j.), weduwnaar, timmerman, Kerkstraat 6.
  8. De Roover Achiel (20 j.), ongehuwd, timmerman, Collegestraat 20.
  9. De Visscher Remi (19 j.), ongehuwd, timmerman, Raamstraat 26.
10. Haeck Joseph (33 j.), 1 kind, metser, Kerkstraat 92.
11. Heene Philibert (18 j.), ongehuwd, metser, Roze 63.
12. Hellebuyck René (21 j.), ongehuwd, timmerman, Zandvleuge 71.
13. Meiresonne Petrus (48 j.), 7 kinderen, metser, Peperstraat 6.
14. Smitz Eliodore (27 j.), 1 kind, timmerman, Collegestraat 54.
15. Spittael Désiré (44 j.), ongehuwd, metser, Garenstraat 9.
16. Standaert Charles (38 j.), ongehuwd, metser, Cocquytstraat 92.
17. Standaert Serafin (35 j.), geen kinderen, metser, Molenstr, 158.
18. Terny Camiel (19 j.), ongehuwd, metser, Snuifmolenstraat 76.
19. Valcke Petrus (46 j.), 3 kinderen, timmerman, Nieuwstraat 19.
20. Van Laerebeke Noël (27 j.), 1 kind, metser, Snuifmolenstraat 2.
21. Vercauteren Jan (40 j.), 2 kinderen, metser, Kerkstraat 78.
22. Verhoeven Eduard (47 j.), 5 kinderen, metser, Snuifmolenstr. 105.
23. Vermeire Prosper (41 j.), 3 kinderen, metser, Raverschootstr. 39A.
24. Wiemeersch Edmond (47 j.), 4 kinderen, timmerman, Grafstr. 9.

Na vergelijking met de lijst van 37 aangehoudenen zal men merken dat er drie nieuwe namen op staan en dat er 16 vrijgelaten werden.  Richard Boute en Philibert Heene hebben de plaats ingenomen van hun vader respectievelijk Serafien en August, en Serafien Standaert was de enige van de vier die op dinsdag reeds aangehouden waren en die gevangen bleef.

Diezelfde vrijdagmorgen 8 oktober ontvangen de waarnemende burgemeester en schepenen elk een brief van Ægidi met de melding dat ze gestraft worden tot het betalen van elk 300 mark omdat ze geweigerd hebben zijn bevelen uit te voeren.  Het stadsverslag geeft ook de tekst van de kwitantie !  (11).

Ondertussen is het nieuws van de deportatie in de stad verspreid en komen de mensen massaal op straat om aan hun ongenoegen lucht te geven.  Hun woede richt zich vooral tegen de Duitse tiran en tegen het waarnemend schepencollege, dat ze ervan verdenken met de Duitsers samen te spannen.  Maar Eeklo zou Eeklo niet zijn als er geen politiek mee gemoeid was.  Victor Roegiers geeft de schuld aan zijn politieke tegenstanders, de liberalen dus.  Zelfs nog in een verkiezingspamflet voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1926 trekt "een groep liberale kiezers" de rechtzinnigheid van waarnemend burgemeester en schepenen in twijfel.  Onder de titel Een weergalm uit den beloken tijd verwijten ze Désiré Goethals en Remy Van Brabandt (Victor Roegiers was toen al overleden) aan de Duitsers de lijst met namen te hebben bezorgd, op de hoogte te zijn geweest van het voornemen van de Duitsers (namelijk de werklieden aan te houden in 't Vredegerecht) en tenslotte een bijleg van 4 frank per man per dag te hebben goedgekeurd "om werken voor de Duitschers te gaan uitvoeren".

Geen van deze aantijgingen is waar.  Het stadsverslag bewijst ten overvloede dat het schepencollege alles gedaan heeft om opeisingen te vermijden.  Het is pas op 10 oktober, nadat ze al beboet zijn, en gezien het advies van de burgemeesters van het Etappengebied Eeklo dat ze een lijst met 129 namen aan de kommandantuur bezorgen.

Pius Ryffranck schrijft: "Burgemeester en Schepenen zoo wel als de werklieden, liepen zonder het te weten, in eene val". (12)

Ook het laatste verwijt is onjuist.  Wel betaalde het plaatselijke Komiteit van Vaderlandslievende Hulp aan de huisgezinnen der opgeëiste arbeiders een steungeld van 4 frank daags tot 11 november 1915 (13).  Het schepencollege reageert zelfs tegen geruchten dat die betalingen zogezegd op bevel van het stadsbestuur geschiedden.  Prosper Van Acker schrijft dat het stadsbestuur aan het Hulpkomiteit geld leende om de 4 frank bijleg te betalen en zo de schijn te verwekken dat het Hulpkomiteit betaalde !  Zo wilde het schepencollege - volledig katholiek - de verantwoordelijkheid schuiven op de nek van klerikalen en liberalen.  Deze visie wordt niet bevestigd door het stadsverslag, waarin twee brieven aan het Hulpkomiteit opgenomen zijn.  In de eerste brief doet Victor Roegiers opmerken dat het stadsbestuur geen bevel gegeven heeft de door de Duitsche Overheid opgeëischte metsers en werklieden bijzonderlijk te steunen.  Daarop besluit het Hulpkomiteit - wellicht op aandringen van de liberale leden - de betaling van het steungeld te staken tot de gemeenteraad een beslissing neemt.  De bal wordt van het ene in het andere kamp geslagen.  Na 11 november steunt het Hulpkomiteit ieder huisgezin naar gelang van de behoeftigheid.

Deze wilde geruchten die de gemoederen ophitsten vinden wellicht hun oorsprong in de onduidelijke beslissing van de gemeenteraad van woensdag 6 oktober (tijdens de vergadering van de werklieden op 't Vredegerecht) dat de familiën der werklieden die vrijwillig aan de opeisching zullen beantwoorden zullen ondersteund worden, derwijze dat zij geen gebrek lijden (14).  Vermoedelijk bedoelden ze daarmee steungeld van het Hulpkomiteit, waarvan hun vrienden Lionel Pussemier en Firmin Roegiers respectievelijk voorzitter en ondervoorzitter waren: een klerikale vermenging van belangen en verantwoordelijkheden, wat de liberalen aan de katholieken verweten.

Op 14 november zal Ægidi aan het stadsbestuur laten weten dat aan 13 van 30 arbeiders die op zondag 3 oktober waren opgeëist maar niet opdaagden, geen steun van het Komiteit meer mag gegeven worden wegens weigering van vrijwillige hulp (15).

Het stadsverslag vermeldt: "Heel het historiek der gebeurtenissen bewijst dat het d.d. schepencollege gewetensvol zijne plicht heeft gedaan en slechts lieden van kwade trouw zijn in staat hem iets te verwijten.  We laten het over aan alle eerlijke lieden die van goeden trouw zijn te beslissen" (16).

De notabelen van Eeklo die vrezen dat de toestand uit de hand zal lopen worden op initiatief van Lionel Pussemier nog dezelfde dag samengeroepen ten stadhuize en publiceren een oproep "Aan onze Medeburgers".  Het valt op dat van de uitgenodigden, vermeld in het stadsverslag, hoofdzakelijk katholieken naar die vergadering komen.  Notoire liberalen sturen hun kat: Karel Van Doorne, August Van Damme, Eduard De Greve, Emiel Van de Putte, Karel Smitz, Karel Lehoucq en Jan Van Wassenhove.  Toch politiek ?

Aan onze Medeburgers

In de verzamelde brieven van de Duitse overheid (Kommandantur, Kriegsgericht, Meldeamt) ontbreken in de periode september-oktober 1915 alle brieven in verband met de opeising van metsers en timmerlieden.  We weten dat de stukken in verband met deze zaak aan de gemeenteraad van 6 oktober en ook aan de vergadering van notabelen van 8 oktober ter inzage werden voorgelegd.  Waarschijnlijk werden de stukken in een afzonderlijke bundel gestoken, zoals we er een vonden voor de opeisingen in 1916 en 1917 (17).

Aan de hand van deze bundel werd het stadsverslag opgemaakt.  Vermoedelijk nam Victor Roegiers deze brieven mee naar huis om zijn eigen versie op papier te zetten, aangezien we één van de brieven van Ægidi in zijn papieren vonden.

Bekendmaking Bekanntmachung

In het boek met kopieën van brieven onder andere aan de kommandantuur geschreven vinden we onder nrs. 35, 37, 38 en 43 brieven, die ook in het stadsverslag gekopieerd worden.  Kopieën nrs. 40 en 41 werden uit het kopieboek gescheurd; om bij de bundel gevoegd te worden of omdat die brieven te compromitterend waren ?   In één van de volgende brieven vraagt Victor Roegiers Duitse bescherming tegen de volkswoede (18).

Mijnheer de Kommandant,

Wij roepen uwe aandacht op het feit dat er onlusten zouden kunnen plaats hebben na het eindigen der fabrieken, heden middag (1 Uhr).  Het ware geraadzaam maatregelen te nemen, aan het huis der heeren Burgemeesters
 

  De Burgemeester
V. Roegiers

Ondertussen is op het stadhuis Ægidi's brief toegekomen waardoor de kommandant de stad straft met 4 dagen uitgaansverbod.  Aangezien het straatgeweld geenszins luwde laat Ægidi omstreeks 16 uur uitbellen dat iedereen onmiddellijk binnen moest blijven.

"Gevangen te Eecloo 11 October 1915".
Door in mekaars tuinen te kruipen ontsnappen de bewoners van de Kerkstraat, Prinsenhofstraat en Teerlinckstraat aan het uitgaansverbod.  Waarschijnlijk gefotografeerd in de tuin van 't Volkshuis, Kerkstraat.
(Fotoverzameling Cyr. V.D. Bouchaute)

Pius Ryffranck die als stadsontvanger op straat mocht, schetst volgend beeld: "Een slapend bieënnest, een levende doode stad.  Achter of uit de bovenvensters nieuwsgierige hoofden die piepsgeweg naar buiten turen of neigen, naar de schildwachten voor 't stadhuis of op de Ledeganckplaats; naar de soldaten die, geweer op den schouder, op en neer patrouilleren; naar de rare passanten uit stad of buiten die zich een oogenblik voor hun oog vertoonen en dan, zonder taal noch spraak, wegschuiven achter 'nen hoek der straat, als op een cinemadoek.

Onze menschen nemen de zaak leutig op, en wisten algelijk met hun zondag goed weg.  Als de katten klommen zij bij middel van stoel of ladder over muur en haag, om zich tot kaart of bolspel te verenigen.  Nooit was er meer pret in de stad; nooit werd er meer gelag gemaakt (19).

Lucien Lampaert die nochtans uitweidt over de eerste oorlog vermeldt een uitgaansverbod van drie (!) dagen in oktober 1915 maar maakt geen gewag van de oorzaken ervan (20).  Hij situeert de eerste opeisingen in Eeklo in 1916.  In de laatste oorlogsjaren waren het vooral werklozen die opgeëist werden, blijkbaar zonder veel tegenstand, want, de verplicht tewerkgestelden hadden het veel beter dan de werklozen hier en konden een illegaal handeltje drijven.  Prosper Van Acker noteert op 11 mei 1916: "De door de Duitsers aangeworven werklieden zijn heden met de eerste tram vertrokken...  Een van de werklieden speelde op een mondharmonika, de anderen zongen.  Een groot verschil bij den eersten keer, toen de werklieden 's morgens bij donkeren, omringd door een sterke, gewapende wacht, werden weggebracht".

Enkele fabrieksbazen hadden zich nog voorgenomen aan Ægidi te vragen de fabrieken vanaf maandag 11 oktober te laten werken, maar zien toch van hun plan af (21).

Op 16 oktober noteert P. Ryffranck in zijn dagboek: "Onze weggevoerde Metsers en Timmermans mogen 'n keer naar huis keeren.  Ze stellen het betrekkelijk goed, en hebben inschik met hun lot.  Dit stilt eenigzins de gemoederen (22).  De opgeëisten werden tewerkgesteld in Klerken (op een half uur van 't front) en kwamen om de veertien dagen naar huis (23).

Wiemeersch, Valcke en Vermeire vragen begin november aan het schepencollege nu eens andere arbeiders naar het front te sturen, waarop de schepenen uiteraard antwoorden dat het niet in hun macht ligt en alleen Ægidi bevoegd is.  Op zondag 14 november houdt Ægidi zelfs een vergadering in een hotel aan 't station om uit te maken wie de week daarop zal gaan.  Op enkele veranderingen na vertrekken op maandagmorgen dezelfden naar de frontstreek.  Veertien dagen later weigeren een negental arbeiders op te trekken omdat ze onderbetaald worden en op zondag 26 december 1915 ten slotte krijgen de bouwvakkers het officieel bericht dat ze nog wel mogen, maar niet meer verplicht zijn te gaan werken.  Prosper Van Acker noteert lakoniek: "geene hebben zich aangemeld".

Met uitzondering van het kiespamflet van 1926 heeft men later nooit geprobeerd de handelwijze van het waarnemend schepencollege in een verkeerd daglicht te stellen.  De latere oorlogsjaren hebben nog veel problemen en kopzorgen voor hen meegebracht.  De dag van de bevrijding (2 november 1918) verklaarde het waarnemend schepencollege zich bereid onmiddellijk hun ambt neer te leggen, waarop zowel burgemeester Emiel Dauwe als eerste schepen René Vermast antwoordden dat ze het ongepast vonden, nu de moeilijke tijden voorbij waren, dat het hen ten kwade geduid zou worden en dat het zou getuigen van kleingeestigheid.  Ze waren vol lof over het gepresteerde werk.  Om redenen onverklaard — van hogerhand aangemaand of op aandringen van tweede schepen Albert Euerard ?   — hebben ze op 6 november 1918 toch hun ambt weer opgenomen (24).

Toen koning Albert op 3 november 1918 als gewoon burger zonder geleide in het pas bevrijde Eeklo kwam en ontvangen werd op het stadhuis wist hij "zeer goed wat wij geleden hadden en loofde iedereen voor den volbrachten plicht" (25).

Victor Roegiers had zeker geen enkele reden om Duitse sympathieën te hebben.  Zijn enige zoon Eugeen was immers op 6 november 1914 — amper 20 jaar oud — als korporaal bij het tweede linieregiment in Schore gesneuveld.  Na de oorlog werd hij probleemloos weer gewoon gemeenteraadslid en in 1920 en 1921 zelfs schepen.  Hij overleed op 24 augustus 1921.  Desiré Goethals en Remy Van Brabandt werden beiden in 1921 schepen.  Desiré Goethals bleef schepen van openbare werken tot hij zich in 1938 uit de politiek terugtrok en de jongere Remy Van Brabandt was (met een onderbreking van 1939 tot 1944) eerste schepen tot einde 1952.

P. Van De Woestijne

BIBLIOGRAFIE
A. ONUITGEGEVEN BRONNEN
1. Victor Roegiers, Handschrift, 6 en 7 oktober 1915, 1 pag., Archief voor het Meetjeslands Cultuurleven, Eeklo.
2. De opeisching van Metsers en Timmerlieden door de Duitsche Overheid in October 1915, handschrift, 45 pp.  Stadsarchief Eeklo.
3. Prosper Van Acker, Dagboek van de Eerste Wereldoorlog, Archief Maurice Van Acker, Bassevelde.
4. Verslagen van de zittingen van het schepencollege 1904-1919, Stadsarchief Eeklo.  Voorlopige nummering 155.
5. Register van beraadslagingen des gemeenteraads der Stad Eecloo, Boek 25: 1898-1931.  Stadsarchief Eeklo.
6. Copie de lettres, deel 25.  Dubbels van uitgaande brieven.  Stadsarchief Eeklo.
7. Ingekomen brieven.  September, october, november, december 1915, voorlopige nummering A 57, Stadsarchief Eeklo.

B. UITGEGEVEN BRONNEN
1. Een weergalm uit den beloken tijd, niet gedateerd kiespamflet, 1926.
2. Pius Ryffranck, uit de jongste dagen (nota's uit ons dagboek), in Gazette van Eecloo, 52 (1918), 2452 (1-12) tot 2456 (29-12) en 53 (1919), 2457 (5-1) en 2458 (12-1).
3. Pius Ryffranck, Korte bijdragen tot de geschiedenis van Eecloo onder het Duitsch beheer.  1914-1918, in Gazette van Eecloo 53 (1919), 2463 (16-2) tot 2503 (23-11).
4. Stad Eecloo.  Verslag over het beheer en den toestand der gemeentezaken gedurende het bestuursjaar 1915-1916.  Eeklo, 1916.
5. Lucien Lampaert, De Geschiedenis van Eeklo, De Eecloonaar, 1967-1973.
6. Freek Neirynck, Het leven van vader Tamboer, marktzanger, Eeklo, 1978.
7. Plakbrieven 1914-1918, niet geklasseerd, Archief voor het Meetjeslands Cultuurleven, Eeklo.

__________________________

(1) GvE (Gazette van Eecloo en het District) 53 (1919), 2470 (6-4). (2) GvE 53 (1919), 2478 (1-6).
(3) GvE 52 (1918), 2453 (8-12).
(4) NEIRYNCK F., Het Leven van vader Tamboer marktzanger, Eeklo, 1978, pp. 25-26.
(5) Verslagen van het Schepencollege, p. 350.
(6) GvE 53 (1919), 2488 (10-8).  Rechtover het Vredegerecht had Emiel De Brabander een Duits soldaat zijn geweer uit de handen getrokken en hij werd door andere soldaten aangehouden.  Hij werd opgesloten en wetende hoe brutaal Duitse officieren hun ondergeschikten behandelden, vreesde hij het ergste, nl. terechtgesteld te worden !  Hij werd echter voorkomend behandeld en na enkele dagen weer in vrijheid gesteld (Mededeling van zijn vriend Maurice Kindts).
(7) GvE 53 (1919), 2468 (23-3).
(8) GvE 53 (1919), 2474 (4-5).  Prosper Van Acker noteert in zijn oorlogsdagboek dat één van de Eeklose wijnhandelaars zich op die manier buitensporig verrijkt.
(9) Verslag over het beheer en den toestand der gemeentezaken, 1915-1916, p. 8. (10) Stadsverslag p. 29.
(11) stadsverslag p. 39.
(12) GvE 53 (1919), 2488 (10-8).
(13) Stadsverslag p. 43.
(14) Register van beraadslagingen des gemeenteraads der stad Eecloo, Boek 25, p. 209.  Het stadsbestuur had zich bij het begin van de oorlog wel verbonden de uitgaven van het Hulpkomiteit zoveel mogelijk te dekken.
(15) Copie de lettres, 25, brief 108.
(16) Stadsverslag p. 38.
(17) Bundel met lijsten van werklozen en opgeëisten, Stadsarchief.  Voorlopige nummering A 69.
(18) Copie de lettres, 25, brief 44 van 8 oktober 1915. (19) GvE 53 (1919), 2490 (24-8).
(21) Stadsverslag p. 41bis.
(20) LAMPAERT L., De geschiedenis van Eeklo, p. 354.
(21) Stadsversl GvE 53 1919), 2490 (24-8).
(23) Copie de lettres 25, brief 85 van 1 november 1915.  Antwoord van het schepencollege op een brief van 3 opgeëisten, Wiemeersch, Valcke en Vermeire; en brief 86: vraag van voormelden doorgestuurd naar kommandantuur.
(24) Verslagen van het schepencollege, p. 387.
(25) GvE 53 (1919), 2458 (12-1).

Separator

Naar de top van deze blz.

Inhoudstafels
1968 - 1969 - 1970 - 1971 - 1972 - 1973 - 1974 - 1975 - 1976 - 1977
1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986

Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!

MijnPlatteland homepage
MijnPlatteLand.com

Meest recente bijwerking :  21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024