Uit tijdschrift "Ons Meetjesland", 1972, 5de jaargang, nr. 4

Eeklo in beeld en schrift

De jongste vijf jaar werden heel wat publikaties aan de ikonografie van Meetjeslandse lokaliteiten gewijd.  De «Appeltjes» gaven in 1967 «Oud Aalter», met 40 foto's; in 1968 «Oud Adegem», met 34 foto's; in 1969 «Oud Assenede», met 52 foto's; in 1971 «Oud Eeklo», met 81 foto's.

Toen de «Handboeken van de Familie De Neve te Zomergem, in 1970 in dezelfde «Appeltjes van het Meetjesland» gepubliceerd werden, zijn ook daarin een twintigtal oude fotoreprodukties opgenomen.  Talrijke afbeeldingen verschenen in de «Geschiedenis van Ertvelde» (A. De Vos, 1971), «Uit de Kronieken van Sint-Laureins vóór 1900» (R. Bernaert, 1970-72) en verschillende kleinere uitgaven.

Een dertigtal foto's van hetzelfde genre kwamen voor in de twee brochures, verspreid door het gemeentebestuur van Knesselare, ter gelegenheid van het bezoek van het Heemkundig Genootschap (22 augustus 1971) en bij de inhuldiging van het nieuw gemeentehuis (4 maart 1972).

In 1972 verscheen verder «Eeklo in oude prentkaarten», door L. Lampaert en C. Van de Bouchaute, met 76 reprodukties in offset.  Van een andere kant werden enkele zeer oude en originele foto's afgedrukt in «De Geschiedenis van Eeklo, naar August Van Acker», bewerkt en aangevuld door L. Lampaert.

ONS MEETJESLAND bleef bij dit alles zeker niet ten achter.  Méér dan 220 foto's werden in het tijdschrift gepubliceerd, gedurende de periode 1969-1972, vooral betreffend «Oud Bassevelde» (46 foto's), «Oud Bellem» (46 foto's) en «Oud Boekhoute» (63 foto's).

Dit beknopt en onvolledig overzicht biedt reeds een merkwaardig aantal in de handel gebrachte afbeeldingen van ikonografisch belang.  Het betekent dat — wanneer dit tempo kan aanhouden — méér dan 1500 Meetjeslandse foto's per tien jaar gepubliceerd zullen worden !  Daarover kunnen wij ons verheugen en nu reeds is het een resultaat dat vele gewesten ons mogen benijden.

Na Aalter, Adegem, Assenede, Bassevelde, Bellem en Boekhoute kwam, in alfabetische volgorde, de hoofdplaats van het Meetjesland aan de beurt om in dit tijdschrift behandeld te worden.  Weliswaar verschenen intussen de hogergenoemde uitgaven over Eeklo, in totaal voorzien van een 160-tal afbeeldingen.  Maar de stof en de voorraad aan fotografisch materiaal is ver van uitgeput !  Wij beschikken nog over vele honderden oude prentkaarten en foto's, in verband met de Ledeganckstede, haar aanblik en evolutie, haar feestelijkheden en volksleven...

Daarom wordt in dit laatste nummer van de 5e jaargang van ONS MEETJESLAND toch met Eeklo gestart.  En wij durven gerust verzekeren dat onze lezers het zich niet zullen beklagen, want het ligt in de bedoeling een zeer uitgebreide, quasi volledige en unieke verzameling fotografische reprodukties bij mekaar te brengen (naar schatting ruim 400 afbeeldingen). Ook aan de bindteksten zal grote zorg besteed worden.

De titel «Oud Eeklo» konden wij ditmaal niet gebruiken. Vooreerst omdat reeds een belangrijk artikel onder deze benaming verscheen, in het Eeklonummer van «Appeltjes van het Meetjesland», 1971; maar ook omdat niet uitsluitend het oude Eeklo van vóór 1940 zal behandeld worden; sommige zaken en evoluties zullen wij doortrekken tot heden, terwijl ook de nog bestaande restanten van het verleden aan bod zullen komen, zoals oude huizen, deuromlijstingen, hoeven, schuren, bakhuizen, enz.

Naar het voorbeeld van Gabriël De Lille namen wij dan maar: «EEKLO IN BEELD EN SCHRIFT».  Het beeld staat vooraan, omdat wij het, in deze publikatie, als het voornaamste beschouwen.  Toch is ook de tekst belangwekkend, hoewel uiteraard meestal vulgariserend; niemand mag immers van een dergelijke uitgave een volledige geschiedenis van Eeklo verwachten. Overigens zijn wij de mening toegedaan dat beide facetten van de geschiedschrijving noodzakelijk blijken: enerzijds baanbrekend, wetenschappelijk vorserswerk en anderzijds vulgariserende, volkse publikaties.

—O—

Er bestaan verschillende aanwijzingen dat Eeklo een betrekkelijk laat ontsloten gebied is.  De oudste toponiemen Raverschoot, Aalschoot en Bus zijn van die aard, dat zij duidelijk het woest, heide- en bosachtig karakter van de omgeving aantonen. Zelfs de naam «Eeklo» — bos met verspreide eiken, onderbroken door zandige hoogten (lauha-, loo) — beklemtoont diezelfde toestand; hij wordt trouwens door M. Gysseling niet met zekerheid vóór 1226 vermeld gevonden en komt dan ook in zijn magistraal toponymisch woordenboek niet eens voor.

Nochtans kwam sindsdien een oudere vermelding van Eeklo aan het licht, gesitueerd nabij het moer van Balduinus van Praat en dus onbetwistbaar binnen de latere Eeklose ruimte bedoeld, d.i. binnen het huidige grondgebied van de stad.  Inderdaad, wij vinden deze tekst in een onverdachte Brugse bron, nl. het cartularium van de Abdij ten Eechoute, in maart 1220 nieuwe stijl, dus feitelijk in 1219.  Doch men ziet het — ook deze «oudste vermelding» reikt amper enkele jaren verder in het verleden terug...

Karel Lodewijk Ledeganck

1. Karel Lodewijk
Ledeganck.

Reproduktie uit de
verzameling van de
Familie Minne, Eeklo.

Dit tamelijk laat opduiken in de bronnen wijst erop dat Eeklo in de elfde en wellicht nog in de twaalfde eeuw een zeer woest en bijna onbewoond gebied was.  Daarvan legt ook de toponymie een treffend getuigenis af.

Eeklo is overal in het land bekend als de stad van Ledeganck, bij zover dat deze dichter — met zijn standbeeld op de Spriet, bij de Markt — een symbool voor Eeklo geworden is.  Wij willen dan ook met deze representatieve figuur onze reportage inzetten.  Hij verdient het, als de grootste inboorling van zijn stad.

Karel Lodewijk Ledeganck werd geboren te Eeklo de 9 november 1805, als vierde zoon in een gezin van zeven kinderen.  Hij had het zeker niet breed in zijn kinderjaren en in zijn verdere jeugd, want Vlaanderen maakte dan een allerzwartste en uitzichtloze periode door.

«Toen hij geboren werd en ook nog later, tijdens zijn kinder- en jongelingsjaren, was het in vele opzichten ellendig gesteld met ons land.  Het is een geestesarme periode, waarin weinig of geen lichtpunten kunnen worden ontdekt.  Onder het Spaanse en Oostenrijkse bewind waren de hogere standen geleidelijk verbasterd en van de volksklasse vervreemd.  Bij decreet van 1 oktober 1795 werden onze gewesten door de Franse Republiek ingepalmd; het Frans werd de enige nationale taal en een systematische strijd werd ingezet tegen het Vlaams.  Eerst onder het keizerrijk van Napoleon mochten de bladen weer verschijnen in de moedertaal, op voorwaarde echter dat er naast elk stuk een Franse vertaling zou te lezen staan.  Het Vlaams bleef enkel voortleven bij het volk en in de schamele pogingen van dorpspoëten, die het «heilig vuur der poëzie» aan het vonken en vunzen hielden.  Geheel de literatuur was tijdens de 17e en de 18e eeuw in diep verval geraakt.

Gedurende de korte vereniging van Noord en Zuid in het Koninkrijk der Verenigde Nederlanden bleef de toestand uiterst troebel, omdat cultuur en politiek op onzalige manier met elkander werden verward en de talrijke tegenstellingen schriller dan ooit te voorschijn traden.  Toch heeft deze vereniging op het terrein der literatuur gunstige invloed gehad.  De separatistische beweging en de geest van verzet leidden tot de Omwenteling van 1830.  Het Voorlopig Bewind riep het Frans uit tot de eigenlijke voertaal en deze bleef onveranderd, zelfs dan wanneer het principe der talenvrijheid in de grondwet was vastgelegd...

2. Aankomst van Prins Albert en begroeting van de personaliteiten,
    28 augustus 1897.
Foto André Ledeganck, Gent.

... Maar nog blijft onze eigen taal voortleven en meer dan ooit kon men zich ervan overtuigen hoeveel waarheid er schuilt in de woorden: de taal is gans het volk.  Doorheen drie overheersingen was men, in schier volledige isolatie, zichzelf gebleven.  Laten we daarbij niet te afwijzend staan tegenover de talrijke oudbakken rederijkerskamers, die voortdurend prijskampten en literaire tornooien uitschreven.  Belette dit niet dat de Belgen werden gelijkgesteld met de Hottentotten, en ons land genoemd werd «le pays le moins littéraire du monde», de kamers vormden een niet te onderschatten schakel van het oude naar het nieuwe.  Dat nieuwe duikt vrij onverwacht op; plots wordt er gesproken over het «incroyable mouvement dans la littérature flamande», over een wonderlijke «rénovation» en «résurrection».  En inderdaad, een grote literaire activiteit begint zich te ontplooien; t'allen kante verschijnen tijdschriften en publicaties; de intekeningen op nieuw werk worden ijverig ingezameld.  Jan Frans Willems, kanunnik Jan David, Prudens Van Duyse, Door Van Rijswijck, Hendrik Conscience en tal van anderen zijn onvermoeibaar aan het werk getogen.  Voor de vernieuwing van de letterkunde en de heropbloei van onze nationale cultuur spannen ze zich in met al de krachten van geest en hart en wekken een arm volk tot nieuw leven.  Een kleine groep geestdriftigen wordt zich bewust van het onrecht en de vernedering en rept zich voor de strijd.  Tot hen behoort Karel Lodewijk Ledeganck.

De literatuur van deze tijd kon onmogelijk boven zichzelf uitstijgen.  Hoe uitstekend de inzichten ook waren, men had te worstelen met de verarmoede taal, men was het dichterlijk vakmanschap ontgroeid en miste de nodige algemene ontwikkeling.  Wat men met brede zwier en fors gebaar had willen uitzingen, bleek gebonden aan logge materie.  Ook dit heeft Ledeganck ervaren...»  (E. H. Van de Moortel, «Cultureel Jaarboek v. d. Provincie Oost-Vlaanderen», 1947).

Van op afstand bekeken heeft Karel Lodewijk Ledeganck zich buitengewoon verdienstelijk gemaakt door zijn bewust vlaamszijn en door zijn verbeten werkkracht, meer nog dan door zijn dichterschap.  Hij is een levenwekker en een voorman voor zijn volk geweest, in een beslissende periode van de geschiedenis.  Van zijn vader, Jan Ledeganck, een onderwijzer, heeft hij vermoedelijk de liefde voor zijn moedertaal en voor zijn volk meegekregen.

Prins Albert en de personaliteiten op 29 augustus 1897
3.  De eretribune met Prins Albert en de persona­liteiten op 29 augustus 1897.
Foto André Ledeganck, Gent.

Het geslacht Ledeganck stamde uit Ursel.  Van ouds was de familie aldaar gevestigd en vroegtijdig was zij er reeds zeer uitgebreid.  Renteboeken van de 15e eeuw vermelden te Ursel: Philips Ledichghanc, Wouter Ledichghanc, Heilsoete de weduwe Jan Ledichghanc (circa 1420); Jan Leidichganc, Wouter fs Jans Leidichghancs, Jan Stoutin Leidichgancs (1431); Philips Ledichganc, Jan fs Philips Ledichgancx, Wouter Ledichghanc, Jan fs Willems Ledichghancx, Cateline fa Jan Ledichgancx (1441).  In de 16e eeuw waren de naamdragers nog heel wat talrijker (Alg. Rijksarchief Brussel, Rekenkamer, nr 45.405; Rijksarch. Gent, Fonds Ursel, nr 741).

De stamlijsten van de familie Ledeganck verschenen reeds in 1947-48 in «Ons Heem», jaargang III-IV, van de hand van Dr. Edm. Tieleman, stichter van het Heemkundig Genootschap van het Meetjesland.

De Ledegancks waren oorspronkelijk landbouwers.  Jan, zoon van Pieter Jacobus, geboren te Ursel in 1771, overleed te Eeklo, Raamstraat, de 7 november 1836.  In 1802 staat hij ingeschreven als kruidenier, in 1804 als onderwijzer, in 1817 als herbergier.  Hij woonde opeenvolgend te Ursel, bij de Roze, langs de weg op Zomergem, in het winkeltje «Cleppe» ; te Eeklo in de Brugsestraat 19 (thans Koning Albertstraat), waar de dichter geboren werd; in dezelfde straat 114 en tenslotte in de Raamstraat, waar nu het Jeugdtehuis is ondergebracht (Literaire Gids v. België, Nederland en Luxemburg, 1972, blz. 133).

4. Prins Albert en de notabelen begeven zich naar het monument van Ledeganck.
Foto André Ledeganck, Gent.

In 1801 moet Jan Ledeganck van Ursel verhuisd zijn naar Eeklo, volgens de geboorteplaatsen van zijn kinderen; hij was gehuwd met Johanna Judoca Coddens, geboren in 1773 te Adegem en de 10 mei 1839 overleden te Eeklo, op het Oosteindeken.

Het geboortehuisje van Karel Lodewijk Ledeganck bestaat niet meer en er is geen volstrekte zekerheid omtrent de juiste plaats ervan. Alleszins stond het in de nabijheid van het standbeeld van de dichter, dus niet ver van de Spriet.

Het huisje van vader Ledeganck te Ursel 5. Het huisje van
vader Ledeganck
te Ursel, Roze, langs
de steenweg op Zomergem, gesloopt
in 1951.

Foto uit de
verzameling van A. Ryserhove.

«Reeds veel gissingen zijn gebeurd omtrent het geboortehuis van Ledeganck. Volgens August Van Acker was dit gelegen vooraan in de «Brugsche Straat», dichtbij de Cocquytstraat.  Tijdens zijn jeugd moet Ledeganck gewoond hebben in de Molenstraat, doch in de bevolkingsregisters van 1825 vinden we het huisgezin van Jan Ledeganck in de Raamstraat gehuisvest.  Tot de dood van zijn vader heeft Ledeganck daar gewoond. We verwijzen hiervoor naar de herinneringen van August Van Acker in «De Gazette van Eecloo en het district», waar hij het heeft over de gebouwen waar nu het Jeugdtehuis is ondergebracht.  Die gebouwen werden inderdaad verpacht aan Jan Ledeganck, die er school hield: «Die plaats wekt bij ons onuitwisbare herinneringen op.  Noordwaarts de speelplaats van de schoolkinderen lag de moestuin, met een prieeltje in het verdiep.  Met latwerk was de speelplaats van de moestuin afgescheiden en het gebeurde somtijds — dat gebeurde ook mij als schoolknaapje in de zomer 1836 — dat de jongentjes en de meisjes, die speeltijd hielden, nieuwsgierig door de spleten van het latwerk stonden te gluren.  In het prieeltje zagen zij eenen schoonen jongen zitten, dien zij niet genoeg wisten te bewonderen.  Hij zat blootshoofds, was geheel in zwart laken gekleed en had een en rijken, zwarten haarbos, een bril op de neus en een boek in de hand.  Nooit keek hij eens op, zo verdiept was hij in het boek.  Die schoone jonge man was hij, die wat later in hemeltaal het Godshuis en de Zusters van Liefde bezong, het was K. L. Ledeganck».  (Van 1837 tot 1840 waren de Zusters van Liefde inderdaad gehuisvest in het gasthuis, dat was ondergebracht in de huidige gebouwen van het Jeugdtehuis, althans volgens A. Van Acker)» (Geschied. v. Eeklo, L. Lampaert, blz. 201-202).

Karel Lodewijk Ledeganck doorliep de school van zijn vader en is ongetwijfeld een zeer schrander leerling geweest.  Van zijn moeder leerde hij de Vlaamse zegswijzen en de volkse wijsheid van een Pater Poirters en een Vader Cats.  Als hij in de klas van zijn vader «volleerd» was, moest Ledeganck een ambacht kiezen en meehelpen verdienen.  Zo kwam hij terecht als gast in een linnenweverij, waar hij spoeler werd en waar het hem weinig beviel.  Daar zou hij echter ontdekt worden door de maecenas Karel August Vervier (1789-1872), die letterkundige was en gemeenteontvanger van Eeklo van 1814 tot 1833.  De dichter Karel August Vervier werd de grote beschermer van Ledeganck en zou later ook diens studie bekostigen aan de Rijksuniversiteit te Gent.

Door de tussenkomst van Vervier bij burgemeester Dhuyvetter, werd Ledeganck aanvaard als hulpklerk op het stadhuis te Eeklo.  Om wat bij te verdienen en zich enkele boeken te kunnen aanschaffen, verrichtte hij 's avonds nog schrijf- en boekhoudingswerk voor een plaatselijk handelshuis.

Vóór de uitvoering van de ledeganck-cantate, 29 augustus 1897
6. Vóór de uitvoering van de ledeganck-cantate, 29 augustus 1897.
Foto André Ledeganck, Gent.

«Omdat hij in Eeklo geen toekomst zag, vroeg hij zijn overplaatsing naar Oudenaarde.  Hij voelde zich daar echter eenzaam en verlaten en bleef er slechts een paar maanden.  In 1824 wordt hij expeditionnaris op het stadhuis te Eeklo en in 1827-1828 is hij bediende bij de districtscommissaris te Eeklo.  In die periode oogstte hij zijn eerste letterkundige triomf.  Op 15 juli 1827 ontving hij namelijk de gouden erepenning in een prijskamp van de maatschappij van Rhetorica te Deinze, met zijn gedicht «Heil en onheil der tooneeloefening».  Een jaar nadien, op 17 juni 1828, behaalt hij de eerste prijs in de wedstrijd van de Koninklijke Maatschappij van Rhetorica te Brugge, met «Lof der schilderkunst».  Hiervoor werd hij trouwens te Eeklo gehuldigd.

Intussen studeerde Ledeganck op eigen krachten verder en bekwaamde zich in het Frans, Engels, Duits, Latijn en Grieks, zodat hij zich kon laten inschrijven aan de Gentse Universiteit als student in de Rechten.  Regelmatig, tot driemaal per week, trok hij te voet naar de universiteitsstad.  Op 10 augustus 1835 werd hij gepromoveerd tot doctor in de Rechten.  Ondertussen was zijn dichterlijk palmares verrijkt met een dubbele overwinning.  Op 31 mei 1830 werd hem de gouden ereprijs toegekend in een wedstrijd, uitgeschreven door de Maatschappij van Rhetorica te Tielt, met zijn gedicht «Linnemakerij, Vlaanderens welvaren». Doch zijn grootste triomf oogstte hij wanneer hij de eerste prijs behaalde in een nationale wedstrijd voor poëzie, uitgeschreven door de minister van Binnenlandse Zaken, bij Ministerieel Besluit van 21 juni 1834, met als onderwerp: «Zegepraal van 's Lands onafhankelijkheid en lotsbestemming des Vaderlands».

In 1836 werd hij benoemd tot vrederechter te Kaprijke en kort nadien tot vrederechter te Zomergem» (Geschied. v. Eeklo, L. Lampaert, blz. 203).

De uitvoering van de cantate begint
7. De uitvoering van de cantate begint.
Foto André Ledeganck, Gent.

«De Stad Eecloo» schrijft over Ledeganck het volgende, nopens zijn kort verblijf als vrederechter te Kaprijke (aangehaald door E.H. Van de Moortel): «Daar zag men hem nu en dan te paard heenrijden, maar altijd in zichzelven gekeerd; zijn bleek gelaat, omlijst door den zwarten kinnebaard, stond ernstig; zijn hoofd droeg den stempel der overweging, zijne ogen waren peinzend op den grond gericht.  Thans vermeed hij de gezelschappen om zijnen tijd in afzondering op zijn kamer of in het veld door te brengen.  Op straat scheen hij niemand te zien, zo verslonden was hij in gedachten.  Zijn medeburgers begrepen er niets van.  Zij meenden dat hij trots en hoovaardig was geworden.  «Hij klimt den berg op,» zeiden ze, «hij wil ons niet meer kennen».  Maar het is wel zeker dat Ledeganck, die overigens zeer bijzichtig was, niet eens vermoedde dat sommigen zich door zijn handelwijze gekrenkt voelden».

Hij publiceerde «Gedichten» en «Zieletolken».  Zijn werkkracht, niettegenstaande zijn zwakke gezondheid, was effenaf verbazend.  Op 15 juli 1837 werd hij, samen met zes andere taalgeleerden, waaronder Jan Frans Willems en Kan. David, aangesteld tot lid van de officiële spellingskommissie van de Vlaamse taal.

In 1837 werd hij ook verkozen tot provincieraadslid voor Oost-Vlaanderen en legde de eed af op 4 juli.  Vier jaar later, in 1841, werd hij herkozen, doch hernieuwde zijn kandidatuur niet meer in 1845: zijn wankele gezondheidstoestand is wellicht daaraan niet vreemd geweest.

Blik op de massa in de richting van de Boelare
8. Een blik op de massa in de richting van de Boelare.
Foto André Ledeganck, Gent.

«Juist in de jaren dat Ledeganck zitting had in de Provincieraad, brak de Vlaamse beweging door in het bestuur van de provincie.  Op dat ogenblik waren de betrekkingen tussen provinciaal bestuur en gemeenten nog uitsluitend in het Frans, de verslagen van de zittingen van de Bestendige Deputatie en van de Provincieraad waren eentalig in het Frans en de ambtenaren in de Provincie waren meestal Vlaamsonkundig.  In 1840 begon de strijd om het Vlaams in te voeren voor de betrekkingen met de gemeenten, om Vlaamssprekende ambtenaren te benoemen en om de verslagen van de Bestendige Deputatie en van de Provincieraad tweetalig (!) te maken.  De debatten werden uitsluitend in het Frans gevoerd en zelfs de verdedigers van de Vlaamse taal en van de Vlaamse belangen hielden hun toespraken in de Provincieraad in het Frans.  Een zeer rumoerige zitting was die van 17 juli 1840 en het is in die zitting dat Ledeganck zijn redevoering houdt in het Vlaams.  Voor het eerst klinkt een Vlaamse stem in de Provincieraad van Oost-Vlaanderen en onmiddellijk na Ledeganck komt een ander aan het woord, een inwoner van Eeklo, die eveneens in het Vlaams de vergadering toespreekt: Pieter Ecrevisse.

Rond het standbeeld, vóór de onthulling
9. Rond het standbeeld, vóór de onthulling.
Foto André Ledeganck, Gent.

In dezelfde periode, als vrederechter van Zomergem, voltooit en publiceert Ledeganck de eerste vertaling van het Burgerlijk Wetboek, een ontzaglijk werk, wanneer men bedenkt dat het Vlaams geen rechtstaal was en geen rechtskundige terminologie bezat.  Tot rond 1880 zal de vertaling van Ledeganck de Vlaamse advokaten behulpzaam zijn» (Geschied. v. Eeklo, L. Lampaert, blz. 203-204).

Intussen was de dichter op 4 februari 1840 te Zomergem gehuwd met Virginie De Hoon, geboren te Kaprijke de 1 mei 1816, dochter van Judocus Francies, geneesheer, burgemeester van Kaprijke, en van Marie Praet.  Het huwelijk van Ledeganck zou gezegend worden met drie kinderen: Herman Thomas Marie (geb. Zomergem 2 febr. 1841), Casimir Jan Karel (geb. Gent 20 apr. 1843) en Clara Constance Marie (geb. Gent 16 aug. 1845).

«Ook literair is deze periode zeer vruchtbaar voor Ledeganck.  In 1839 waren zijn gebundelde gedichten uitgegeven onder de titel «Bloemen mijner Lente».  We vinden er zijn voornaamste gedichten in terug, waarvan verscheidene heden ten dage nog genietbaar zijn (Het klavier, De boekweit, Het graf mijns vaders, Het graf mijner moeder).  In 1840 voltooit hij «Het Burgslot van Zomergem», dat wel aan enige kritiek blootstond.  Einde 1841 werd «De Zinneloze» voltooid, dat werd opgedragen aan Dr. Guislain, de Gentse geneesheer, die zijn naam schonk aan het bekende ziekenhuis.  In die periode deden zich ook de eerste verschijnselen voor van de borstkwaal, waaraan hij zo jong zou sterven...

In 1842 werd Ledeganck benoemd tot provinciaal inspecteur bij het lager onderwijs en ging hij zich in Gent vestigen.  De manier waarop hij de zware taak vervulde, dwong de eerbied af van allen, vooral van zijn overheid, de minister van onderwijs.  Ledeganck had uitgerekend dat hij, wanneer hij elke school eens per jaar wilde bezoeken, 150 dagen nodig had, met twee schoolbezoeken per dag.  Zijn taak was bijzonder zwaar, omdat hij een onderwijs moest organiseren dat in feite niet bestond.

In 1844 valt Ledeganck een nieuwe eretitel te beurt: samen met Conscience en Van Duyse wordt hij benoemd tot briefwisselend lid van het Nederlands Letterkundig Genootschap te Leiden.  In 1845 wordt Ledeganck, samen met Conscience en Dr. De Laet, benoemd tot geaggregeerde van de Gentse Universiteit.

Bloemenhulde rond het onthulde monument
10. Bloemenhulde rond het onthulde monument.
Foto André Ledeganck, Gent.

In 1846 verscheen het werk dat Ledeganck het meest beroemd zou maken: «De drie Zustersteden», een trilogie gewijd aan Gent, Brugge en Antwerpen, ook wel eens genoemd «Het Evangelie van de Vlaamse Beweging».  Kort na het verschijnen reisde Ledeganck naar Antwerpen, waar hem een triomfantelijke ontvangst te beurt viel» (Geschied. v. Eeklo, blz. 204).

Over dit onthaal citeert E.H. Van de Moortel het toenmalig letterkundig tijdschrift «Het Taelverbond» : «Op 15 Oogst bevond zich de dichter K. Ledeganck te Antwerpen.  Ieder die enig belang stelt in de vaderlandsche letterkunde was opgetogen den beroemden dichter in onze muren te bezitten.  De Choormaetschappij de Scheldezonen heeft hem des avonds hare hulde willen toebrengen, en hem met eene vlaemsche serenade vereerd.  Op zondag 16 is er hem, in naem der antwerpsche letterkundigen, een rykingebonden exemplaer zijner Zustersteden, door den volksdichter Van Ryswijck aangeboden geworden.  De handtekeningen van honderd vyf en tachentig persoonen bevonden zich voor het werk; op den omslag staet in gouden letteren: De vrienden der vlaemsche beweging aen den dichter Ledeganck.  Antwerpen, 16 Augustus 1846».

«De drie Zustersteden» vormen inderdaad het hoogtepunt dat Ledeganck heeft bereikt.  Als dichter stond hij vooral onder invloed van Byron en Lamartine.  Wanneer hij zich in zijn beste momenten wist te bevrijden van de holle en hinderlijke rhetoriek van zijn tijdgenoten, schreef hij vooral in het lyrische en elegische genre gevoelige, mooi geritmeerde, romantische verzen.  Het is vooral in «De drie Zustersteden» dat hij werkelijk sterke accenten bereikte.

«De 19e maart 1847 overleed Karel Lodewijk Ledeganck in de ouderdom van 41 jaar, vier maand en tien dagen.  Naar zijn weduwe meedeelde, was hij zachtjes ingesluimerd, zonder ook maar in het minst te vermoeden dat het zijn doodslaap zou worden.  Hij werd op 23 maart begraven te Sint-Amandsberg» (Geschied. v. Eeklo, blz. 204).

Blik op de massa tijdens de bloemenhulde
11. Blik op de massa tijdens de bloemenhulde.
Foto André Ledeganck, Gent.

Ledeganck woonde te Gent in de vroegere Capucienenstraat 5, tussen Brabantdam en Keizer Karelstraat ; een gedenkplaat is in de voorgevel van het huis aangebracht.  Zijn weduwe overleed te Gent de 20 oktober 1890; zij woonde achtereenvolgens te Gent, Bij-Sint-Baafs 12, Zandberg 16, Sint-Catharinastraat 14; te Evergem (1865-1881); te Gent, Willem Tellstraat 16 en Sint-Pietersnieuwstraat 75 (Dr. Edm. Tieleman).

Karel Lodewijk Ledeganck was een van de voornaamste figuren van het taal- en kultuur-flamingantisme; hij bleef doorheen alles trouw aan zijn ras en zijn afkomst.  Met zijn tengere gezondheid heeft Ledeganck overal op de voorste linie gestaan, zowel in de taalstrijd als in de spellingsoorlog.

Het geboortehuis van Karel Lodewijk Ledeganck te Eeklo 12. Het geboortehuis
van Karel Lodewijk Ledeganck te Eeklo.

Drukplaat
«De Eecloonaar».

«Hij vocht aan de spits voor het bekomen van een Vlaams bestuur in deze Provincie en streed op de eerste rangen voor het scheppen van een Vlaams rechtsleven; hij marcheerde vooraan om voor Oost-Vlaanderen een ordentelijk onderwijs te bevechten; hij was onder de eerste geaggregeerden van de Gentse Universiteit»  (Gouverneur Vanden Bogaerde, «Cult. Jaarboek v.d. Prov. Oost-Vl.», 1947).

«Het is goed stil te houden bij de afstand die ligt tussen de Eeklose jongen, die spoeler was in een weverij - en de alomgeëerde dichter, die rechtsgeleerde was en geaggregeerd universiteitsprofessor.  Die afstand wordt overspannen door een boog van taaie wilskracht en koene volharding.  En deze getuigen op hun beurt voor een sterk geloof in het leven, dat in zijn kern zoveel mildheid en goedheid, zoveel weelde en schoon geluk verborgen houdt, zelfs dan wanneer het toekomstbeeld met een waas van weemoed moet omgeven blijven...
In zijn edel-menselijke verschijning was Ledeganck bovendien een der pioniers die de Vlaamse beweging heeft helpen grondvesten.  Hij was een levenwekker.  Kalm en bezadigd van aard, werd hij nooit een revolutionnair ruitentikker; tegenover Jan Frans Willems, zijn tijdgenoot, blijft hij ten achter, doch met de bescheidenheid en de doortastendheid, eigen aan stille naturen, heeft hij metterdaad geijverd voor zijn land en volk.  Om al deze redenen moet de naam Ledeganck nu en altijd een ereplaats bekleden in de geschiedenis van onze cultuur.  Deze man is een werker en bezieler geweest.  Daarom moest hij worden gestandbeeld»  (E.H. Van de Moortel).

En Eeklo heeft hem volwaardig gestandbeeld, nu 75 jaar geleden !  Een volledig relaas over het oprichten van het monument en over de feestelijkheden van 29 augustus 1897 kan men lezen in de «Geschiedenis van Eeklo, naar August Van Acker», bewerkt en aangevuld door L. Lampaert, blz. 273-277.  Wij stippen hier slechts enkele van de voornaamste punten aan.

Peter Benoit feliciteert de dirigent Meester Steyaert
13. Bij het einde van de cantate feliciteert Peter Benoit met
opengespreide armen de dirigent Meester Steyaert.
Foto André Ledeganck, Gent.

Reeds in 1889 had de maatschappij «Vlaamsche Wacht», uit Antwerpen, schriftelijk aangedrongen op de oprichting van een standbeeld voor Ledeganck te Eeklo.  Op 14 maart 1894 kwam een aanvraag voor de gemeenteraad, ditmaal uitgaand van vier Eeklose raadsleden zelf: August Goethals, Pius Ryffranck, Dr Karel Van Brabandt en René Vermast.  Er werd aanstonds een «Ledeganckcomité» gesticht, dat reeds zijn eerste vergadering hield op 22 maart 1894.

De enorme volks massa bij het einde van de Ledeganck-cantate
14. De enorme volks massa bij het einde van de Ledeganck-cantate.
Foto André Ledeganck, Gent.

In zitting van 31 mei 1894 stemde de gemeenteraad een subsidie van 7.500 fr, de provincieraad schonk 1.500 fr en het ministerie van Binnenlandse Zaken zorgde voor een toelage van 7.500 fr.  Inschrijvingslijsten werden te Eeklo van huis tot huis aangeboden en van overal stroomden de giften toe.  Ook de Vlaamse verenigingen met het Davidsfonds aan het hoofd, schonken belangrijke financiële steun.  Er kwamen bijdragen van Koning Leopold II, Kardinaal Goossens en Mgr. Stillemans, bisschop van Gent.

Na een prijskamp en na heel wat discussie werd beeldhouwer Jules Lagae, afkomstig uit Roeselare, doch wonend te Brussel, aangeduid om het monument te vervaardigen.  De kunstenaar raamde de kostprijs op 30.000 fr.  Voor het voetstuk deed beeldhouwer Lagae beroep op architekt Hendrik Vaerwyck.  Het standbeeld zou klaarkomen in 1897, vijftig jaar na de dood van de dichter.

Bij beslissing van de gemeenteraad van 22 mei 1897 had men de benaming «De Spriet» vervangen door «Ledeganckplaats» en ook bevolen de oude, monumentale pomp aldaar af te breken, om plaats te maken voor het standbeeld.

Hoofdbrok van de feestelijkheden zou de uitvoering worden van een grootse cantate, met 1.200 uitvoerders.  Hector Minne stelde zich in verbinding met Peter Benoit en deze meester componeerde inderdaad het werk, al behoort het zeker niet tot het beste van zijn oeuvre.  De leiding werd toevertrouwd aan de Eeklose dirigent, meester Bernard Steyaert, en de herhalingen begonnen in juli 1897.  Men geraakte gemakkelijk aan voldoende vrijwilligers voor de uitvoering.

Benoit had voor het schrijven van de tekst van de cantate beroep gedaan op zijn vriend, Jan Bouchery, onderwijzer te Antwerpen.  Deze was een vurig bewonderaar van Ledeganck; hij kende Eeklo en werkte voor August Van Acker mee aan «De Gazette van Eecloo en het district».

«En zo kwam de glorieuze dag van 29 augustus 1897 !

Hulde aan Ledeganck vanwege de Antwerpse en Brusselse bewonderaars
15. Hulde aan Ledeganck vanwege de Antwerpse en Brusselse
bewonderaars, op maandag 30 augustus 1897.
Foto uit de verzameling van de Familie Minne, Eeklo.

Hoog op het voetstuk stond het bronzen beeld (1.070 kg), nog aan het oog onttrokken door een wit-groene sluier.  Op het Ledeganckplein stond een podium opgericht, dat plaats bood aan het meer dan duizendkoppig zangkoor.  Ter zijde was de eretribune opgericht en van heinde en ver was er een beweging op de banen die naar Eeklo leidden.  Tegen de aanvang van de plechtigheid was de markt stampvol (en we overdrijven niet !) met toeschouwers die uit alle hoeken van het Vlaamse land de reis naar Eeklo hadden gemaakt.  Het geroezemoes steeg, telkens er een of andere vooraanstaande uit het rijtuig stapte, vóór de eretribune. Zo waren o.m. aanwezig de burgemeesters van Antwerpen, Gent en Brugge, de bisschop van Gent, de gouverneur van Oost-Vlaanderen, Peter Benoit en Jan Bouchery, doch de elektriciteit die in de lucht hing ontlaadde zich, toen de afgevaardigde van ons vorstenhuis, kroonprins Albert, bij de eretribune werd begroet en zijn plaats innam.

Een tweede salvo van toejuichingen rees op, toen de bevelhebber van de burgerwacht zijn eerste bevelen gaf... in het «Vlaamsch».  Dit gebeurde inderdaad voor het eerst in de moedertaal, op deze gedenkwaardige dag.  De plechtigheid was begonnen.

Hulde aan Ledeganck vanwege de Antwerpse en Brusselse bewonderaars
16. Hulde aan Ledeganck vanwege de Antwerpse en Brusselse
bewonderaars, op maandag 30 augustus 1897.
Foto uit de verzameling van de Familie Minne, Eeklo.

Het geroezemoes onder de menigte viel stil, meester Steyaert hief zijn dirigeerstokje in de hoogte...  Mannen, vrouwen en kinderen bezongen op beurt de dichter, terwijl meisjes bloemen strooiden rond het beeld.  Na de slotakkoorden steeg een gedonder op uit de menigte.

De feestrede werd gehouden door E. H. Claeys, afkomstig van Zomergem en pastoor te Gent, Sint-Niklaasparochie.  Het Ledeganckcomiteit droeg officieel het standbeeld over aan het stadsbestuur van Eeklo en tot slot sprak kroonprins Albert - in het «Vlaamsch» ! de bevolking toe...»  (Geschied. van Eeklo, L. Lampaert, blz. 276).

Veertig jaar later gaf een ooggetuige, dhr. Désiré Goethals, volgend pittig en schilderachtig verslag van de feestelijkheden, in «De Eecloonaar» van 29 augustus 1937.  Hij was 23 jaar oud op het ogenblik van de onthulling van het standbeeld en herinnerde zich alles nog uiterst levendig:

«Dag op dag is het morgen, Zondag 29 oogst, veertig jaar geleden dat het schoone beeld van Karel Lodewijk Ledeganck, door Lagae vervaardigd, werd onthuld te Eekloo.

29 Oogst viel in 1897, even als nu in 1937, op een Zondag.  Het was dan trouwens de traditioneele kermiszondag.

Velen onzer lezers zullen zich nog de Ledeganckfeesten, dit «plechtig hooggetij» herinneren.  Wat waren wij fier over den luister en de pracht; we juichten met het aangenaamste gevoel van ons geboren Vlaamsch hert.

Het heele feest stond immers in een onverbasterd en eendrachtig teeken van Vlaamsche overtuiging.  Prins Albrecht, - Leve onze Vlaamsche prins, riep men - onze latere koning, was hier in uniform van kapitein der grenadiers en sprak in onze moedertaal een rede uit, na de meesterlijke feestrede van pastoor Claeys.  Peter Benoit, Jan Bouchery, de eerste de geniale toondichter, de tweede de schrijver der Ledeganckscantate, waren hier met al de voormannen der Vlaamsche beweging van destijds, onder de leeuwevlag.

Bernard Steyaert leidde duizend uitvoerders !

Burgemeester De Wachter en schepenen Dauwe en Vermast, flink bijgestaan door een verdienstvol comiteit met August Van Acker, Pius Ryffranck, Emiel Van De Putte, Jozef De Scheppere, Willem Willems, Karel Houtappel en andere hadden alles in de puntjes verzorgd.  Monseigneur Stillemans, ministers Begerem en Schollaert, de graven 't Kint de Roodenbeke, burgemeesters Braun van Gent, Visart van Brugge, Van Rijswijck van Antwerpen, werden opgeleid door een kompagnie Burgerwacht, onder kapitein Frans Van Wassenhove en luitenant Philibert Van Hoorebeke.

Voor de eerste maal in België werd de Burgerwacht in het Vlaamsch aangevoerd en door een prins in oogenschouw genomen.  Het was een «great event» over veertig jaar !  Eekloo had er eer van.  Uit Karel Locufier's mond klonk het eerste «Geef acht !»

17. Hulde aan Ledeganck vanwege de Antwerpse en Brusselse
bewonderaars, op maandag 30 augustus 1897.
Foto uit de verzameling van de Familie Minne, Eeklo.

We herinneren ons nog even goed de tuimeling van den geweldigen Josson over de vuurwerksparren en het opleiden van den man; de historie van Putjen uit het Boerenhol, die heele manden broodjes met kaas en hesp bereid had en er arm twee verkocht aan Emmanuel Hiel; de menige volksredenaars, die na de feesten op de hoeken der straten het volk toespraken; den spreker die van op de trappen der estrade een standbeeld vroeg voor Isidoor Neelemans, op het plein der Brugsche Straat; de lunch der overheden in den Werkmanskring; de samengebrachte familie Ledeganck met Karel Bogaerd, Hippoliet Ledeganck, Maurice De Weert en zoo meer; Peter Benoit die hier dagen lang bleef, even als een heele bres Eekloonaars uit Antwerpen en Brussel, met Hector Minne, Gust Matthys, Jules Dehulsters, René Delannoy, Rodrigos, Alfred Van de Putte, oude kennissen.

(wordt voortgezet)
ALFONS RYSERHOVE
ROMANO TONDAT

Separator

Eeklo in Beeld en Schrift 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11

Naar de top van deze blz.

Inhoudstafels
1968 - 1969 - 1970 - 1971 - 1972 - 1973 - 1974 - 1975 - 1976 - 1977
1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986

Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!

MijnPlatteland homepage
MijnPlatteLand.com

Meest recente bijwerking :  21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024