Uit tijdschrift "Ons Meetjesland", 1976, 9de jaargang, nr. 4

FOLKLORE ROND DE KERKTOREN...

DE SUISSE OF PIJKE

De suisse was een burger die aangesteld werd om tijdens de goddelijke dien­sten de orde te handhaven en die ook buiten de kerk plechtig meestapte in de processie.  Daar waar er geen kerkbaljuw was, vervulde hij soms eveneens de rol van ceremonie­meester.

Hij droeg een indrukwekkend zwartlakens uniform: broek met goudgalon op de zijkanten, mooie lange slipjas of mantel, tot aan de hals gesloten, en een steekhoed (bicorne).  Mantel en hoed waren afgeboord met goudgalon en voorzien van koperen of vergulde knopen. Daarbij droeg hij een brede ban­de­lier (schouderriem) van dezelfde stof die op identieke wijze versierd was en waarop in vergulde of goudge­borduurde letters vermeld was: "Politie", "Police", "Eerbied" of "Eerbied in Gods Huis".

De suisse was symbolisch gewapend met de hellebaard.

De hellebaard was een wapen dat van in de late Middeleeuwen tot in het begin van de Moderne Tijd door sommige soldaten, voetgangers, gebruikt werd: de hellebaardiers.

Het was een bijzonder soort steekwapen op een houten schacht (steel) van ± 2 m lang.  De lange, zwaardvormige stalen punt was onderaan langs de ene zijde voorzien van een soort slagbijl, langs de andere kant van een platte, brede, tamelijk lange haak, waarvan de onderkant en de punt scherp geslepen waren.  De hellebaard kon dus als steekwapen (lanspunt), doch tevens als hakwapen (bijl en punt van de haak) en als maai- en trekwapen (de haak zelf, om er de ruiters mee van hun paarden te trekken of om de vijandelijke infanteristen voetje te lichten !) gebruikt worden.  Het was een geducht oorlogstuig !

Aan de schacht, op schouderhoogte, was een band met lange franjes bevestigd.  Ook dat had oorspronkelijk een zeer nuttig doel: als de hellebaard tijdens het gevecht als steekwapen aangewend werd, belette dit het uitglijden van de voorste hand van de helle­baardier.

De hellebaard was en is nog steeds — zij het tegenwoordig als parade-instrument — het wapen van de Pauselijke Wacht, die uitsluitend uit Zwitsers bestond en bestaat.

Zwitser is in het frans "suisse"... we moeten dan ook de oorsprong van de naam der ordehandhavers in onze kerken niet verder gaan zoeken.

In de meeste parochies van het Meetjesland werd de suisse echter pijke genoemd, naar de "piek" of "pijke" waarmede hij gewapend was.  De mensen kenden niet het verschil tussen hellebaard en de piek.  De piek was een soort lans waarmede, in de Middeleeuwen de "piekeniers" ten strijde trokken.

Sommige heemkundigen zijn de mening toegedaan dat de pijke afstamt van de hondenvanger.

De hondenvanger was in de Middeleeuwen aangesteld om tijdens de goddelijke diensten de honden uit de kerk te verdrijven.

In die vaak zo onveilige tijden was het niet ongewoon dat de misgangers uit de ver afgelegen, eenzame boerderijen hun hond meenamen naar de kerk om zich langs de kronkelende kerkwegels doorheen de sombere bossen of de woeste hei de baanstropers en de wolven van het lijf te helpen houden.

In verband met dit laatste gevaar mag men niet vergeten dat tot onder de regering van keizerin Maria-Theresia (tweede helft van de achttiende eeuw) er nog wolven in België aanwezig waren.

Was het dan te verwonderen dat de honden door sommige bezorgde eigenaars, bij koud of regenachtig weer, de kerk binnengesmokkeld werden, of dat zij uit eigen initiatief hun baas opzochten ?

Tot welke luidruchtige ordeverstoring de aanwezigheid van een aantal van dergelijke ruige viervoeters in Gods huis aanleiding kon geven, dient wel niet nader geïllustreerd !

Uitgerust met een flinke knuppel en met een stok, voorzien van een haak, hield de hondenvanger bij het binnenkomen van de gelovigen een "vigilante waeke" in het portaal om desnoods met geweld het hondengespuis buiten de kerk te houden.  Daarna zocht hij in het kerkgebouw de beesten op die aan zijn aandacht ontsnapt waren, "haakte" ze naar zich toe van onder de banken of van uit andere moeilijk te bereiken schuilplaatsen, temde de weer­spanni­gaards met enkele kloeke knuppelslagen en sleepte zijn jankende slachtoffers bij hun nekvel naar buiten...  Op sommige plaatsen werd hij "hondenslager" of "honde­mepper" genoemd.

Dat de hondenvanger bijkomend belast werd met het herstel en de handhaving van de rust, ook ten overstaan van de hondeneigenaars en van al de aanwezige gelovigen, lag in de normale gang van de zaken.

Als nu de tijden veiliger werden en de zeden veranderden, m.a.w. als de honden niet meer mee naar de mis kwamen, bleef de hondenvanger verder in dienst doch vervulde hij uitsluitend zijn vroegere nevenfunktie, namelijk de al­ge­me­ne ordehandhaving in de kerk.  In de loop der tijden verdween zijn naam en werd hij nadien pijke of suisse genoemd.

St.-Laureins : de ambtskledij en hellebaarden van de pijke.
 
Deze werden normaal gebruikt tot bij het vertrek van Julien Snebbaut, de laatste pijke van Sinte, toen die naar Knokke verhuisde (einde '70, begin '71).  Nadien werden ze uitzonderlijk nog tweemaal gedragen door Cyriel Buysse, de grafmaker, ter gelegenheid van de plechtige huldiging van twee eeuwelingen: Leonie De Winter, geboren te Waterland-Oudeman op 26 mei 1874, die thans verblijft in het rustoord van St-Laureins en Rosalie Schollaert, geboren te St.-Margriete op 15 juni 1875.  «Roseken» woont bij haar achterneef, Arsène Schollaert, Caatsweg 5 te St.-Laureins, doch vertoeft momenteel in de kliniek te Sijsele.

Zoals men kan zien was St.-Laureins indertijd een parochie «die zich respekteerde»: ze hield er twee hellebaarden en twee uniformen op na voor haar pijke !  Een stel ervan diende voor de gewone zondagen, het ander werd gebezigd tijdens de solemnele diensten en op de feestdagen.  Spijtig genoeg ging de feestdagmantel met bijhorend bandelier verloren !

Tot daar een verklaring in verband met de oorsprong van de pijke, die o.i. wel aanvaardbaar is.  Of ze, historisch gezien, juist is blijft een andere vraag !

In die vroegere jaren — vóór de eerste en tussen beide wereldoorlogen in — was het soms wel eens nodig dat de pijke er de orde in hield...

De mensen werkten lang en zwaar en kwamen, met uitzondering van de kermissen, meestal slechts bij mekaar ter gelegenheid van het bijwonen van de mis... en wat er nadien op volgde !

Vooral het mansvolk kon niet altijd wachten tot het einde van de dienst om van gedachten te wisselen over de oogst, de beesten, het kaartspel, de aan gang zijnde vrijages, de dorpsschandaaltjes...!

Zo kende men tussen de jaren '20 en '30 in de kerk van St-Laureins de "ha­ver­hoek".  Dat was een echte babbelplaats, gans achteraan langs de mannen­kant, waar de boeren inderdaad stalen van haver of andere veld­vruchten uitwisselden en keurden, duchtig over de duiven discussieerden, andere interessante onderwerpen aansneden en zelfs de mis al slapend doorbrachten.

En als, bij feestdag- of begrafenisdiensten, iedereen tijdens de offerande om "een dop" ging, wel dan liep men zich soms werkelijk onder de voet !

In dergelijke omstandigheden was een goede pijke onbetaalbaar !  Als alles normaal en rustig was stapte hij kalm rond in de gangen van de midden- en zijbeuken van de kerk, steeds plechtstatig, met het gezicht in een ernstige plooi.  Van tijd tot tijd nam hij een poosje rust door, om het militair-weg uit te drukken, de houding "Geef acht", "Ter plaats rust" of "Rust ter plaats" aan te nemen (dit in funktie van zijn godsvrucht en de kloekte van zijn rugspieren).  Hij zorgde er echter steeds voor tijdens de Consecratie in de middenbeuk niet ver van het altaar aanwezig te zijn om er op martiale manier de eer te bewijzen.

"In cas van alarm", zoals de oude Leopoldisten (die van Leopold II, wel te verstaan) zouden gezegd hebben, schoot de pijke echter in aktie.

Met een gelaatsuitdrukking die aangepast was aan de omstandigheden ste­vende hij gezwind naar de plaats waar de orde verstoord werd.  Hij trad dan op volgens de toestand die zich daar voordeed, doch ook naargelang zijn eigen politionele inborst en de autoriteit die hem als pijke omgaf.

Meestal kon hij door zijn preventieve aanwezigheid een einde stellen aan de rustverstoring. Lukte dat niet, dan kwam hij aktief tussen tegenover de bel­hamels door hen op de meest gepaste manier de les te spellen.  Bij sommige pijken gebeurde het hierbij wel eens dat de onderkant van hun hellebaard min of meer onzacht op de tenen van de tegenstander terechtkwam...  In het uiterste geval werd de voornaamste delinkwent, desnoods met geweld, aan de kerkdeur gezet ("buitengestoken").  Dit gaf dan dagenlang aanleiding tot geanimeerde discussies rond de Leuvense stoof of op het bankske aan het hofhekken...

1 2
(Foto: Studio J. Valcke, St-Laureins)
De hellebaard van de suisse te Assenede.
1
In de twintiger en dertiger jaren werd hij gedragen door Alfons Vermeire (Koewacht, 1869-Assenede, 1953), een van de meest imposante «suissen » van het Meetjesland.  In tegenstelling met de verkoperde of vernikkelde namaak-pijken, die men in de meeste kerken aantrof, is deze hellebaard een echt stalen wapen.  Fons was er fier op, als goede oud-soldaat (hij was Leopoldist) onderhield hij het op een voorbeeldige wijze.  Het was steeds blank gepolijst en het sprak werkelijk tot de verbeelding van sommige romantisch aangelegde parochianen.  Tijdens de bevrijdingsgevechten in september 1944, toen de Duitsers de toren als observatiepost gebruikten, werd de kerk door de Canadezen in brand geschoten en praktisch volledig vernield.  De hellebaard kon echter gered worden, doch vermoedelijk tijdens deze reddingsoperatie werd de lanspunt wat verbogen en liep ook de handsteunband enige beschadiging op; dit is goed te zien op de foto.  Na de weder­opbouw van de kerk, in 1948, belandde de hellebaard op de sacristiezolder.  Daar deed de corrosie haar werk en het wapen is nu door het roesten donker uitgeslagen, zodat er van blank staal geen sprake meer is.  Sinds '44 behoort de suisse te Assenede definitief tot het verleden...

2
Cyriel Buysse, de grafmaker te St.-Laureins, in volle ornaat als pijke, ter gelegenheid van de viering van Leonie De Winter, op haar honderdste verjaardag.  De foto werd genomen in de kerk.

Een pijke die zijn zaak ter harte nam werd dan soms (tijdelijk) met een scheef oog bekeken, doch hij trok zich daar niks van aan.

Ook het pijke-zijn was een soort roeping !

Anno 1976 zijn de "suissen" of pijken bijna uit alle kerken verdwenen.  Ook in het Meetjesland is dat zo... op één enkele uitzondering na (1).

Waaraan is dat te wijten ?

Ons inziens dienen de oorzaken van dit verschijnsel gezocht te worden in de gunstige algemene evolutie, die zich in het materieel leven van de mens en van de maatschappij sedert het einde van de jongste wereldoorlog voorgedaan heeft.

De job van pijke was een mager betaald bij-"emplooike"...  De vooruitgang op sociaal-economisch gebied had voor gevolg dat de lonen en de ouder­doms­pensi­oenen geleidelijk aan stegen en de levensstandaard navenant verhoogde.  De mensen konden gemakkelijker en breder leven en voelden minder of niet meer de behoefte hun inkomsten door bijkomend (onderbetaald) werk aan te vullen.  In veel gevallen waren er dan ook geen liefhebbers te vinden als er een dergelijke plaats open kwam.

In dit kader mogen we ook wel de instinktieve afkeer vermelden van de meeste Vlamingen, met betrekking op alles wat politie is of een politioneel karakter heeft... en de pijke, die zijn werk goed wilde doen, speelde de rol van gendarm in de kerk !

Bovendien verhoogde het opvoedings- en ontwikkelingspeil van onze buitenmensen langzaam maar zeker.  In de kerk wordt minder gebabbeld - te St-Laureins is de "haverhoek" reeds lang verdwenen ! — zodat de pijke minder noodzakelijk, om niet te zeggen overbodig geworden is.  Veel van de vroegere "zware elementen" gaan tegenwoordig niet meer naar de mis... of zijn reeds overleden.

Tevens hebben de meeste kerkfabrieken met financiële moeilijkheden te kampen en zijn zij sinds lang genoodzaakt om de uitgaven te drukken.  Bij het vertrek van de pijke werd en wordt hij dan ook niet meer vervangen...

Om die, en misschien nog andere redenen zijn er praktisch geen pijken of "suissen" meer in onze contreien...  En de enkelingen die in het Meetjesland of er buiten, nog overblijven zijn langzaam maar zeker het domein van de folklore binnengestapt !

M.V.

__________________________

(1) Het betreft hier Theofiel — in de volksmond "Door" — Van Hijfte, die pijke is te Bentille (gemeente St-Jan-in-Eremo).  Over hem vertellen we wel wat meer in een volgend artikeltje.
Te Sleidinge wordt Cyriel Van Heule nog pijke genoemd.  Ten onrechte echter !  Vroeger heeft hij deze funktie inderdaad waargenomen, sedert verschillende jaren treedt hij op als kerkbaljuw. Terug naar de tekst
 

Separator

Onze beste dank aan de Heer Marc Snebbout die ons schreef op 1/12/2011:
In uw interessant artikel uit "Ons Meetjesland", 1976, 9de jaargang, nr. 4 staat een klein foutje.  De laatste "suisse" die te St-Laureins in vol ornaat verscheen was niet Julien Snebbout, maar wel zijn vader Lucien.  Ikzelf ben een kleinzoon van Lucien.
De correcte schrijfwijze is inderdaad Snebbout, alhoewel Snebbaut in de historische documenten vaker voorkomt, maar u weet wel hoe dat gaat in de genealogie natuurlijk. Zelfs op het standbeeld te Sint-Laureins ter ere van de gesneuvelden uit de Eerste Wereldoorlog staat de naam Gustaaf Snebbaut, anders geschreven dus.
Julien Snebbout (1920-1975) was de oudste zoon van Lucien maar hij is zelf nooit pijke geweest, niet in Sint-Laureins noch ergens anders. Lucien had ook nog 2 andere zonen, Marcel (1923-), dat is mijn vader, en Archel (1933-).
Daarnaast had hij ook 2 dochters, Madeleine (1913-2006) ook gekend als Zuster Sylvana van de orde Kindsheid Jesu, en Yvonne (1926-2011). Lucien was getrouwd met Sylvie Coussemaeker en beide waren, net als de 3 oudste kinderen Madeleine, Julien en Marcel, geboren in Middelburg (Maldegem). Yvonne zag het levenslicht in de Noord-Franse plaats Beauvincourt, waar het gezin enkele jaren heeft gewoond, omdat de werkmannen (zoals Lucien gans z'n leven is geweest, vooral seizoenarbeid) daar beter betaald werden. De jongste zoon Archel, nu wonende te Eeklo, is dus de enige die in Sint-Laureins geboren werd, na de terugkeer van het gezin Snebbout uit Frankrijk.
Lucien Snebbout werd gezegend met 11 kleinkinderen en 18 achterkleinkinderen, waarvan sommige op hun beurt al nakomelingen hebben, maar het juist aantal ken ik niet.
Pittig detail... In zijn functie van pijke had Lucien Snebbout de bijnaam "Stilte" (in het lokaal dialect ongeveer klinkend als 'steite'), die hij volgens zijn dorpsgenoten (schoolmakkers van mij aan het St-Vincentiuscollege te Eeklo) verkreeg naar de autoritaire manier waarop hij de kerkgangers tot stilzwijgen aanmaande.

Naar de top van deze blz.

Inhoudstafels
1968 - 1969 - 1970 - 1971 - 1972 - 1973 - 1974 - 1975 - 1976 - 1977
1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986

Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!

MijnPlatteland homepage
MijnPlatteLand.com

Meest recente bijwerking :  21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024