De kap van de Tilbury was aan herstelling toe. In Lembeke bleek iemand te
bestaan die deze taak deskundig aankon, doch om een of andere reden was de man niet
beschikbaar. Aangezien het klimaat in Watervliet niet vergelijkbaar is met
dat van de Kanarische Eilanden, werd het probleem spoedig nijpend, en besprak de
pastoor zijn zorgen met Theo.
— Der zit hier uuk iemand die da kàn, menier de paster !
— Joa 't zeker ? Wie dadde ?
— Oscar Bassleer !
— Ha ja ? Loat die man dan moar ne kier komen Theo.
En het geschiedde naar zijn woord !
Werkwijzen, kwaliteit en prijzen werden gewikt en gewogen. Toen iedereen het
over alles eens was werd afscheid genomen. De avondschemering was reeds merkbaar
ingevallen als de pastoor per fiets huiswaarts reed, plezant blozend omdat de
smidsvrouwe altijd een gevulde fles in huis had en die, na de overeenkomst, had
bovengehaald. Aan het standbeeld van de gesneuvelden stonden een paar gendarmes
op patrouille. Als ze ernstig waren aarzelden ze niet om iemand, met de nodige
gestrengheid, tot stilstaan te verplichten. Andere stemmingen kwamen tot uiting
doordat ze hun opmerkingen al roepend maakten, goed hoorbaar voor iedereen, wat
dubbel plezant was natuurlijk. Voor wat betreft het vooroorlogse
priestersilhouet op de fiets kon men zich in het schemerdonker niet vergissen en
van op afstand riepen de rijkswachters:
— Joamoar, joamoar, menier de paster, ge moe mee licht rijden, da wete gij
toch ! Prompt nam Sies zijn hoed af, met gemaakte beleefdheid, als één van
de musketiers zwaaide hij het hoofddeksel breed uit, boog ietwat in de richting van
de mannen der wet en toonde zo zijn witte kletskop:
— Nie nudig, hieren, nie nudig, want 't is volle moane !
Is het te verwonderen dat zo iemand aan het hoofd van een parochie, aan al wie met
hem in kontakt kwam, de stevige overtuiging meegaf dat het evangelie wel degelijk
een "blijde" boodschap was. Als de hemel werkelijk de eeuwige vreugde
is, gaf hij zijn mensen van Watervliet een voorsmaakje. Was dit het geheim van
zijn aantrekkelijkheid ? Of een stuk ervan althans ?
Hier groette de pastoor de rijkwachters met volle maan.
Wie ook regelmatig in de smidse van Theo te zien was....: Miel Dhuyvetter he ! Och ja, 't is allemaal zo lang geleden. Miel, de boer van de hofstede aan het kapelleken in de Molenstraat, hield niet op met poetsen bakken, zonder onderscheid te maken in rang of stand. Als hij wist dat iemand 's nachts ging "vissen" op de Mollekotse kreek, uiteraard zonder vergunning, en daarvoor langs zijn erf passeerde, waar een gat in de haag een goed gekamoefleerde weg een heel eind korter maakte, zorgde Miel er wel voor dat één van zijn koeien een tijdje voor dat gat had verwijld, met alle logische gevolgen vandien. Wanneer het beest kategoriek weigerde zijn goede wil te betonen, gaf hij er niets om een kwartiertje van zijn tijd te verliezen, om met het hanteren van de stalschop hetzelfde effekt te bewerken.
Tijdens de oorlog lag een kompagnie Duitsers te Watervliet ingekwartierd.
Op zekere dag kreeg Miel bezoek van een luitenant, jong en slank in een strakgegoten
uniform, het type van wat men een flinke kerel noemt, en... het tegendeel van
Miel ! De verleiding was té sterk, en vóór de officier van het hof
wegging, liep hij met een wasspeld in de achterkant van zijn vest geknepen,
waaraan een konijnepoot hing te bengelen. Het lederen zitvlak in de rijbroek
maakte de man ongevoelig voor de lichte stootjes van het stukje poot. De mensen,
die de fiere Ariër daarna in de straat opmerkten, wisten onmiddellijk van waar
hij kwam en lachten eens. Daarom dacht Fritz dat de Watervlietenaars zo
vriendelijk waren voor hem. Hij groette minzaam naar links en naar rechts, tot
hij door een ondergeschikte met knikkende benen, attent gemaakt werd op de
werkelijke reden. De "Donnerwetter's" knalden door de lucht, met alle
soorten van bedreigingen als de dader ooit zou gevonden worden. Die goedmoedige
oude man heeft hij echter niet verdacht. Welnu, Miel liep in de smidse, terwijl
Sies en Kamiel Deveneyns, in afwachting van een ritje door de polder, nog een Ouwe
Klare gingen drinken in huis.
— 'k Zalle 'k ik wel de ponney inspannen !
— Goed, Miel, we zullen d'er aa uuk eentjen betoalen !
— Merci, menier de paster.
Sies in de pastorij tuin.
Miel, die aan paarden gewoon was: had niet lang werk om de Tilbury achter het beestje te spannen, maar hij waakte er goed op de buikriem niet vast te zetten.
Sies en Kamiel stapten in, en druk babbelend, over al wat wild en jacht aan problemen kunnen meebrengen, reden ze in de richting van de Nederlandse grens. Nog vóór ze op het Hoogkasteel waren, terwijl Miel, met kleine teugjes, van zijn druppelke snoepte, geraakte gans de inspan van de ponney los en het beestje liep op zijn eentje verder, terwijl het karretje met zijn triemen tussen de kasseistenen bleef steken en Sies en Kamiel, door de hevige schok, door- en in mekaar gestrengeld werden.
Nooit ofte nooit heeft de pastoor nog gebruik gemaakt van Miel's welwillendheid.
In de pastorij werd ook veel wild gegeten, dat was evident, maar veruit het grootste gedeelte van wat er binnen kwam aan hazen, gevogelte en vis werd aan de armen uitgedeeld. Niet alleen wild, trouwens. In de hof van de pastorij stond een serre met een druivelaar er in: blauwe druiven, van een zeer fijne soort. Welnu, ik kan verzekeren dat in de meeste huizen van Watervliet, tussen de twee oorlogen, nooit blauwe druiven te zien zijn geweest. Hij zorgde voor die druiven op een bijna tedere wijze en niemand, maar dan ook niemand, mocht er van eten, hijzelf al evenmin als gelijk wie. Alle trossen gingen naar de zieken van de parochie. Emilie De Pauw, die aan een ernstige kwaal leed, heeft er een ruim deel van gekregen "om weer kloek te worden". De jonge vrouw zat bijna meer in die hof, of in de serre, bij fris en zonnig weer, dan thuis. Zij was het uitverkoren zorgenkind van de pastoor. Die zieken van Watervliet, jong of oud, ze komen in alle verhalen terug. In hen zag hij de Kerk van de armen gestalte krijgen, en hij is er, gans zijn leven door, in de onmiddellijke nabijheid van gebleven.
Terugkerend naar zijn vele jacht(?)trofeeën was de scène met de pastoor van Bentille
goud waard. De deken van Kaprijke organiseerde een pastoorskonferentie, die
verschillende dagen duurde. Sonneville had toen reeds geruime tijd de reputatie
van vrijgevigheid, wat niet van buurman Andries gezegd werd.
— Wel, Sies, we horen voortdurend van alles wat gij daar uit de polder haalt,
maar we zien daar niet zoveel van !
Het was Andries die sprak.
— Luister, kollega, vanavond gaat ge met mij mee, ge kiest u een stuk wild uit
alles wat er ligt en ge laat het bereiden in uw pastorij, voor al de deelnemers
van de konferentie, om morgen het einde van ons samenzijn af te ronden.
— Akkoord !
Omdat Leentje karnemelkpap kon koken.
's Avonds zijn ze samen naar Watervliet gereden, waar Sonneville een haas,
een paar patrijzen, een eend en een modderzwaan uit de kelder haalt.
— Kies maar, kollega, zegt hij uitnodigend.
Andries' keuze is rap gemaakt: hij neemt de modderzwaan.
— Dacht ik wel dat hij het grootste stuk zou nemen, lacht Sies heimelijk,
daarom was het ook te doen.
Een modderzwaan schijnt nu echter een beest te zijn dat, bij de bereiding, een
onverdraaglijke geur afgeeft, die allerminst het adjektief "aromatisch"
verdient.
Toen alle deelnemers, na de konferentie, in Bentille kwamen, riep de
huishoudster, bij hoogdringendheid, de hulp in van haar heer en meester. Ze
verdwenen samen in de keuken en enkele minuten nadien kwam Andries terug bij de
apperitievende konfraters, rood en opgezwollen, niet wetende welke houding aan
te nemen: woest zijn of groen lachen.
— Sies, dat hebt gij mij gelapt he ! Spijt me geweldig heren, er
is geen eten vandaag, en dat hebt ge aan mijn gebuur te danken.
Iedereen kijkt verbaasd en niet goed begrijpend naar Sonneville, die achteruit
in zijn zetel ligt te schokken van het lachen. Gedurende minstens vijf minuten
kon hij niet spreken, wat op zichzelf reeds uitzonderlijk was, hij was immers
nooit uitbundig.
Zo heel anders was hij met zijn parochianen die de "eenvoud des harten" bezaten. Van de vele koppeltjes die, zoals mijn ouders in april 1926, ondertrouw gingen doen, huiverden de bruidjes, uit schrik dat de katechismus uitgebreid aan bod zou komen. De bruidegoms waren even bevreesd natuurlijk, maar die veroorloofden zich niet dat luidop te zeggen.
Na een inleidend gesprekje, waarbij de knieën steeds hoorbaarder gingen knikken,
en waarvan hij ongetwijfeld genoot, kwam hij terzake:
— Leentje, ge zoe gij willen traan zeker mee Cyriel ?
— Joa'k menier de paster.
— Ge weet da ge doarveur toch iets moe kennen he ?
— Joa 'k menier de paster (het hoofd boog ietsje dieper en de adem stokte).
— Keude gij keiremelkpap koken, kind ?
— Joa 'k zulle !
— Hewel, da's goed, als ge da keut meugde gij traan ! Clara, hoal ne
kier 'n goeië flasse boven !
Zuchten van verlichting midden in een hoop verliefde blikken, en daar tussen:
een monkelende Sies ! Een foto, die honderden keren onuitwisbaar werd
vastgelegd in de geesten, zoals bij Gezelle het beeld van zijn moeder.
J. De Paepe.
Een Pastoor uit het Meetjesland 1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6
Vorig artikel: Oud Maldegem |
Inhoud van 1986, jaargang 19 |
Volgend artikel: Oud Zomergem |
Inhoudstafels |
1968 -
1969 -
1970 -
1971 -
1972 -
1973 -
1974 -
1975 -
1976 -
1977 1978 - 1979 - 1980 - 1981 - 1982 - 1983 - 1984 - 1985 - 1986 |
Welkomblz van tijdschrift "Ons Meetjesland"
Doorzoek «Ons Meetjesland»!
MijnPlatteLand.com
Meest recente bijwerking : 21-04-2021
Copyright Notice (c) 2024